Iedere maand schrijven wij een blog over recente jurisprudentie naar aanleiding van de Didam arresten I en II. Deze maand zijn slechts twee Didam-uitspraken gepubliceerd, beide van de bestuursrechter. In de eerste uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak gaat het over de vraag of gestelde strijdigheid met de Didam-criteria bij de verkoop van een perceel relevant zijn bij het bezwaar tegen een voor dat perceel verleende omgevingsvergunnning. In de tweede uitspraak van de rechtbank Rotterdam staat de vraag centraal of een publicatie over het voornemen een opstalrecht te vestigen een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dus vatbaar is voor bezwaar en beroep.
Uitspraak 1: Bezwaar tegen omgevingsvergunning
Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân heeft een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bedrijfspand ten behoeve van een dierenartsenpraktijk. Een bezwaarmaker tegen die vergunning betoogt dat de gemeente bij de verkoop van het betreffende perceel aan de vergunninghouder in strijd met het Didam-arrest heeft gehandeld. Hiertoe voert bezwaarmaker aan dat vergunninghouder het perceel van de gemeente gekocht heeft, zonder dat de gemeente andere potentiële kopers, zoals bezwaarmaker, hiertoe de mogelijkheid heeft geboden. Volgens bezwaarmaker is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het fair play-beginsel en het verbod op vooringenomenheid van artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Oordeel van de Afdeling
De Afdeling stelt voorop dat de verkoop van het perceel door de gemeente in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staat. Eventuele gebreken in de wijze van verkoop, of in de criteria die bij verkoop van het perceel worden gehanteerd, leiden in dit geval niet tot het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door de omgevingsvergunning voor de dierenartsenpraktijk te verlenen. Daartoe overweegt de Afdeling dat een omgevingsvergunning een zaaksgebonden karakter heeft en daarmee overdraagbaar is. Hierdoor hoeft degene die het vergunde plan uiteindelijk uitvoert niet degene te zijn aan wie het college de omgevingsvergunning oorspronkelijk heeft verleend. Bovendien is de enkele omstandigheid dat de gemeente als grondeigenaar een optie tot koop aan vergunninghouder heeft aangeboden naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende voor de conclusie dat het college bij de verlening van de omgevingsvergunning in strijd met het fair play-beginsel of het verbod op vooringenomenheid van artikel 2:4 van de Awb heeft gehandeld.
Uitspraak 2: Didam-publicatie een besluit?
De gemeente Papendrecht heeft een publicatie in het Gemeenteblad geplaatst, waarin het voornemen wordt geuit een opstalrecht te vestigen op een perceel. Dit opstalrecht is bedoeld voor de realisatie van een transformatorhuis. Volgens de gemeente komt slechts één partij als serieuze gegadigde in aanmerking, namelijk de concessiehouder van het personenvervoer over water in de regio Rotterdam-Drechtsteden.
Eiser, een omwonende die het perceel bij zijn siertuin wil betrekken, maakt bestuursrechtelijk bezwaar tegen deze publicatie. Hij stelt dat de gemeente niet transparant heeft gehandeld en dat hij de kans moet krijgen om het perceel te verwerven. Daarnaast voert eiser aan dat het transformatorhuis al in juni 2022 op het perceel is geplaatst, terwijl de publicatie pas in september volgde. Het bezwaar is door de gemeente niet-ontvankelijk verklaard, omdat de publicatie geen besluit zou zijn in de zin van de Awb.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank Rotterdam oordeelt in haar uitspraak van 10 februari 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:1477) dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De publicatie in het Gemeenteblad is geen Awb-besluit, omdat het een privaatrechtelijke rechtshandeling betreft en geen beoogd rechtsgevolg in het bestuursrecht creëert. Volgens de rechtbank verandert er door de publicatie niets in de rechten en plichten van betrokkenen, waardoor het geen publiekrechtelijk besluit is. Dat er op het moment van publicatie reeds een transformatorhuis op het perceel stond, doet hier volgens de rechtbank niet aan af.
De rechtbank overweegt verder dat eventuele geschillen over de rechtmatigheid van het vestigen van het opstalrecht aan de civiele rechter moeten worden voorgelegd. De Didam-jurisprudentie speelt in deze bestuursrechtelijke zaak geen rol, omdat de vraag of de gemeente had moeten voldoen aan de Didam-regels niet binnen de Awb-procedure kan worden beoordeeld.
Belang voor de praktijk
Deze uitspraken bevestigen de vaste jurisprudentielijn dat geschillen over de toepassing van de Didam-criteria bij de verkoop van een onroerende zaak niet via bestuursrechtelijke rechtsmiddelen worden beslecht maar aan de civiele rechter moeten worden voorgelegd. Zie bij voorbeeld deze uitspraak inzake de vaststelling van een bestemmingsplan.
Heeft u vragen over hoe een Didam-procedure tegen een overheid moet worden gevoerd, of zoekt u juist hulp bij het opstellen van een transparante verkoopprocedure of goed gemotiveerde publicatie? Neem dan contact op met Diede van der Heijden of Jurgen Vermeulen. Onze eerdere blogs over Didam-jurisprudentie vindt u door ‘Didam’ in de zoekbalk op onze website in te typen.