null

Digitale besluitvorming mogelijk: spoedwet aangenomen

Op 7 april 2020 is de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (“de Tijdelijke wet”) aangenomen. Misschien wel de snelste wet ooit: op 31 maart jl. is het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend, op 1 april 2020 nam de Tweede Kamer de wet aan, en op 7 april 2020 nam de Eerste Kamer de wet aan. De Tijdelijke wet maakt het voor gemeenten, provincies en waterschappen tijdelijk mogelijk om naast digitale beraadslaging ook digitaal besluiten te nemen. Zo kunnen de vertegenwoordigende organen op decentraal niveau in de uitzonderlijke omstandigheden als gevolg van het coronavirus zoveel mogelijk blijven functioneren. De wet is in werking getreden op 9 april 2020 en vervalt op 1 september 2020.

Fysiek en digitaal in coronatijd

Digitale besluitvorming was voor de inwerkingtreding van deze wet juridisch niet mogelijk. De Tijdelijke wet regelt een tijdelijke uitzondering hierop zolang een openbare fysieke vergadering niet of niet goed mogelijk is. Voorwaarde is dat de openbaarheid van vergaderingen behouden blijft via een openbare videoverbinding.

De wet geldt voor gemeenteraden, provinciale staten, algemene besturen van waterschappen, besturen van gemeenschappelijke regelingen en de eilandsraden van Bonaire en Saba. Omdat op dit moment op Sint Eustatius geen eilandsraad in functie is, wordt deze tijdelijke wet daar niet toegepast.

De openbare fysieke vergadering van de volksvertegenwoordiging blijft het uitgangspunt. Indien fysieke aanwezigheid dus mogelijk is, hoort die plaats te vinden. Voor iedere vergadering geldt dat de richtlijnen van het RIVM in acht moeten worden genomen. Ook ten aanzien van eventuele verlenging (de wet kan telkens met twee maanden worden verlengd) zal het advies van de RIVM leidend zijn.

Het knellende in deze Tijdelijke wet zit hem in de democratische legitimiteit van onze decentrale volksvertegenwoordiging. Die democratische legitimiteit is onder meer en hoofdzakelijk gelegen in het belang van controleerbaarheid en uniformiteit. In vergaderingen “op afstand” zijn deze belangen logischerwijs veel minder goed gewaarborgd dan in fysieke vergaderingen. Al dan niet alleen maar omwille van het feit dat niet iedereen over de juiste technische hulpmiddelen beschikt om de vergaderingen digitaal (goed) te kunnen volgen. Dit is ook waarom alleen van de mogelijkheden die deze wet biedt gebruik moet worden gemaakt wanneer het niet anders kan. Dit bevestigt minister Knops van Binnenlandse Zaken en Koningsrelaties meerdere malen en is ook duidelijk verwerkt in de memorie van toelichting op de wet. Bijzonder in dat opzicht is dan wel de motie van PvdD-senator Nicolaï die de regering verzoekt alleen af te zien van fysieke vergaderingen als de norm van 1,5 meter afstand niet te realiseren is, door nagenoeg iedereen werd afgewezen.

 

Openbaar via videoconferencing

De belangrijkste voorwaarde voor digitale beraadslaging en besluitvorming is dat openbaarheid van vergaderingen (die is geregeld in de Grondwet en bijvoorbeeld de Gemeentewet) behouden blijft. In de Tijdelijke wet wordt aangegeven dat om die openbaarheid te waarborgen videoconferencing van vergaderingen dient te worden gefaciliteerd die door publiek via een livestream te volgen is.

De Tijdelijke wet voorziet – het volgt al uit de titel – in een tijdelijke regeling. Onder “openbaar” wordt nu dus in coronatijd ook verstaan “een vergadering in een digitale omgeving die door de bevolking op afstand middels een live-verbinding kan worden gevolgd” (artikel 1.3, 2.3, en 3.1 van de Tijdelijke wet). Die tijdelijkheid maakt ook dat sprake is van een geheel nieuwe wet en dus geen aanpassing van bijvoorbeeld de Gemeentewet.

Eisen aan het digitaal vergaderen

Uit de Tijdelijke wet volgen de volgende specifieke vereisten om gebruik te kunnen maken van digitale beraadslaging én besluitvorming.

Naast een verplichte verbinding met videoconferencing is digitale beraadslaging en besluitvorming pas mogelijk als aan nog enkele andere minimale vereisten is voldaan. Zo dient ieder lid afzonderlijk digitaal toegang te hebben tot de beraadslaging en stemming. De leden moeten bovendien zichtbaar en hoorbaar herkenbaar zijn zodat hun identiteit kan worden vastgesteld. De voorzitter moet bovendien de orde kunnen handhaven.

Het voorschrift dat ieder lid toegang moet hebben tot de digitale vergadering en besluitvorming betekent alleen dat ieder lid over de technische middelen beschikt om deel te kunnen nemen. Bovendien geldt een digitale vergadering alleen voor het openbare deel van de beraadslaging, een besloten vergadering kan niet digitaal plaatsvinden. Het voorschrift houdt ook niet in dat in geval van technische mankementen bij één of meerdere leden de vergadering of besluitvorming niet kan plaatsvinden. Als voldaan is aan het quorum kan vergaderd en besloten worden. Ook in normale tijden kan immers niet uitgesloten worden dat een raadslid door ziekte of een vorm van overmacht niet in staat is deel te nemen aan een beraadslaging en stemming.

Hoe te stemmen?

Het digitaal stemmen is geen verplichting. De Tijdelijke wet laat het aan de beoordeling van de voorzitter over voor welke besluiten een stemming in een digitale omgeving wordt georganiseerd en voor welke voorstellen men van briefstemmen gebruik wenst te maken. De Tijdelijke wet introduceert daarom tevens het briefstemmen – per post, per koerier of door inlevering van stembriefjes bij de griffie – als alternatief. Dit in afwijking van artikel 28, tweede lid, van de Gemeentewet, artikel 28, tweede lid, van de Provinciewet, en artikel 38c, tweede lid, van de Waterschapswet.

Ook bij benoemingen van bijvoorbeeld wethouders en gedeputeerden kan gebruik worden gemaakt van een vorm van briefstemmen (artikelen 1.5, 2.5, 3.3 van de Tijdelijke wet). Dit in verband met de geheimhouding.

Extra voorschriften voor digitale beraadslaging en besluitvorming

De Tijdelijke wet biedt ten slotte een grondslag om zo nodig voorschriften voor de digitale beraadslaging en besluitvorming bij ministeriële regeling te kunnen opleggen (artikelen 1.4, 2.4, en 3.2 van de Tijdelijke wet).

Kortom, bijzondere ontwikkelingen in een bijzondere tijd. De praktijk moet nog gaan uitwijzen hoe vaak de mogelijkheden uit de wet gebruikt gaan worden. Naar mijn mening moet men in ieder geval in de democratische legitimiteit van de volksvertegenwoordiging in het achterhoofd houden en niet te makkelijk willen grijpen naar de nu “legitieme” mogelijkheid om vanuit huis, digitaal over belangrijke zaken te vergaderen en te besluiten. Wanneer het mogelijk is fysiek bijeen te komen binnen de grenzen van het advies van de RIVM, moet hieraan de voorkeur worden gegeven.