null

Manieren van geschillenbeslechting – arbitrage en procedures voor de burgerlijke rechter

Er zijn verschillen tussen de manieren waarop geschillen kunnen worden beslecht. Daarnaast bestaan er ook verschillen tussen het oplossen van het geschil volgens een procedure voor de burgerlijke rechter en arbitrage. In dit blog leg ik uit wat deze verschillen zijn, waarbij de situatie in Nederland centraal staat, maar hier en daar een uitstapje naar andere landen wordt gemaakt.

Arbitrage vs burgerlijke rechter

Overheidsrechters zijn Nederlands rechtelijk geschoolde juristen. Voor expertise naar vreemd recht of expertise omtrent technische of financiële zaken, handelsgebruiken e.d. moeten zij in geval van verschil van mening tussen partijen externe deskundigen inschakelen. Dat kost tijd en geld.

Bij arbitrage is het doorgaans gebruikelijk dat in ieder geval de voorzitter een jurist is, maar kunnen de andere arbiters “leken” zijn. Zo is bij Fenex-arbitrages gebruikelijk dat een van de andere arbiters een expediteur is, en de derde vaak iemand uit de branche van de opdrachtgever. Maar in sommige arbitrages zoals bijvoorbeeld die betreffende zuidvruchten zijn alle arbiters “leken” waarbij een secretaris-jurist het tribunaal bijstaat.

Wanneer een ander recht dan het Nederlands recht van toepassing is, kunnen een of meer van de arbiters geschoold zijn naar dat recht. Zo kan bewerkstelligd worden dat de vereiste expertise in het arbitrale college aanwezig is en geen externe deskundigen behoeven te worden geraadpleegd. Dit kan gezien worden als een voordeel van arbitrage.

Kosten

In Nederland worden door de overheidsrechter kosten toegewezen aan de winnende partij tegen een vast tarief, het zogenaamde liquidatietarief. Dit varieert naar gelang het belang van de zaak en het aantal proceshandelingen. In geval van een procedure bij de rechtbank bijvoorbeeld met een belang van EUR 10.000.000,00 waarbij is gedagvaard en geantwoord, een zitting heeft plaatsgevonden, getuigen zijn gehoord en aktes na getuigenverhoor zijn gewisseld, is het bedrag dat de winnende partij krijgt toegewezen ongeveer EUR 10.000,00. De werkelijke kosten van zo’n procedure zijn meestal een veelvoud daarvan. Bij een lagere Streitwert loopt het “deficit” al snel op. In arbitrage kunnen de volledige kosten worden toegewezen, waarbij ik overigens moet opmerken dat het verstandig is dat wel expliciet overeen te komen; ik heb het al meegemaakt dat arbiters toch ook naar dat liquidatietarief kijken. Voor de winnaar vervelend, want hij wint wel maar het kost toch veel geld; voor de verliezer prettig.

Maar naast de kosten van rechtsbijstand spelen de kosten van de geschillenbeslechters. De rechter wordt door de overheid betaald. Partijen betalen een griffiegeld, dat afhankelijk is van het belang in de procedure. Bij een vordering van EUR 10 miljoen is dat bij de rechtbank ongeveer EUR 4.000,00. De verliezer betaalt het door de winnaar betaalde griffiegeld. In totaal betaalt hij dus ongeveer EUR 14.000,00 aan de wederpartij, en zijn eigen griffiegeld en advocaat.

In arbitrage betalen partijen de arbiters. Het uurtarief van een arbiter is gauw EUR 300,00. In een voorbeeld als genoemd met drie arbiters waarbij die samen ongeveer 100 uur besteden bedragen de kosten al snel EUR 30.000,00. Als de advocaatkosten van de winnaar EUR 30.000,00 bedragen, dan betaalt de verliezer in de arbitrage dus naast zijn eigen advocaatkosten EUR 60.000,00 kosten aan de winnaar. En dit is in grote arbitrages “klein bier’ zoals dat heet. De te betalen kosten kunnen daar in de miljoenen lopen, tegen dus EUR 14.000,00 bij de rechtbank. Wederom: voor de winnaar mooi, voor de verliezer minder mooi.

Openbaarheid en vertrouwelijkheid

Vonnissen van de rechters worden in het openbaar uitgesproken en (veelal) gepubliceerd, met naam en toenaam. Alleen in bepaalde zaken kan e.e.a. met gesloten deuren plaatsvinden. Bij handelszaken zal daarvan bijna nooit sprake zijn. Arbitrage daarentegen is vertrouwelijk. Als vonnissen al gepubliceerd worden dan is dat geanonimiseerd. Dit element van arbitrage is voor veel ondernemingen een van de belangrijkste redenen om te kiezen voor arbitrage.

Snelheid behandeling procedure

Het is geen geheim dat de rechterlijke macht in Nederland met grote achterstanden kampt. Een procedure in eerste instantie duurt dan ook al gauw twee jaar. Gaat men nog in hoger beroep dan duurt het samen al snel vier of vijf jaar. Arbitrage kan en is in de praktijk veel sneller. Snelheid kan dus ook een reden zijn om te kiezen voor arbitrage boven de overheidsrechter.

Mogelijkheid tot hoger beroep

Arbitraal hoger beroep is alleen mogelijk wanneer partijen daarin bij overeenkomst hebben voorzien (art. 1061b Rv.). Bij de burgerlijke rechter heeft men doorgaans 2 extra kansen: in beroep, en in cassatie. In arbitrage dus niet (tenzij). Het enige rechtsmiddel dat open staat, maar geen schorsende werking heeft, is vernietiging. De drempel voor vernietiging is echter heel hoog, en zeker na de wijziging van het arbitragerecht is de burgerlijke rechter zeer terughoudend om een arbitraal vonnis te vernietigen. De gronden zijn limitatief in de wet omschreven (art. 1065 Rv.). Het is dus in beginsel één ronde, zonder tweede kans. Voor de winnaar mooi, voor de verliezer minder. Wel komt het de snelheid ten goede. Ik had het net bij procedures voor de overheidsrechter over vier of vijf jaar voor een procedure in twee instanties, maar als er nog gecasseerd en terugverwezen wordt kunnen het even goed dubbele cijfers zijn.

Procedure en bewijsrecht

Het procesrecht in arbitrage is zoals partijen dat hebben afgesproken, of, wat vaker voorkomt, zoals in het reglement van het gekozen arbitrage-instituut is neergelegd, en bij gebreke van dit alles zoals door arbiters wordt bepaald. Dat is dus ook een groot verschil met de overheidsrechter waar de procedure gaat zoals in de wet neergelegd en zoals door de rechter in grote vrijheid is aan te vullen of te bepalen.

Uiteraard gelden ook in arbitrage wezenlijke beginselen van procesrecht zoals neergelegd in art. 6 EVRM. Denk aan zoals hoor en wederhoor, motivering van uitspraken enz. Voor zover schending daarvan strijd met de openbare orde oplevert kan dit leiden tot vernietiging van een arbitrale uitspraak.

Er bestaan twee “smaken” van rechtspraak door arbiters: arbiters kunnen rechtspreken als goede mannen naar billijkheid, als dat is overeengekomen (art. 1054,3 Rv.), of naar de regelen des rechts. Het verschil tussen de beide uitgangspunten is in de praktijk niet heel groot, zij het dat over het algemeen wordt aangenomen dat wanneer partijen de arbiters hebben opgedragen om recht te spreken als goede mannen naar billijkheid, arbiters zich iets meer vrijheid kunnen veroorloven in hun oordeel dan wanneer zij gebonden zouden zijn aan de op het geschil van toepassing zijnde rechtsregels.

De bewijsvoering, de toelaatbaarheid van de bewijsmiddelen, de bewijslastverdeling en de waardering van het bewijs staan ter vrije bepaling van het scheidsgerecht, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Ook dit is toch wel een wezenlijk verschil met procedures voor de overheidsrechter. Zo wordt in de praktijk nog wel eens overeen gekomen dat de bewijsregels van de IBA worden gehanteerd, hetgeen veel meer mogelijkheden geeft voor bewijsgaring en het horen van getuigen. Procederen in arbitrage is echt wel iets anders dan procederen voor de rechtbanken.

Tenuitvoerlegging

Beslissingen door “vreemde rechters” gegeven kunnen niet binnen Nederland tenuitvoergelegd worden tenzij anders bepaald in de wet, art. 985-994 Rv (art. 430 Rv.). Dat is op grond van art. 985 Rv. het geval wanneer een verdrag daarvoor de rechtsgrond geeft. Dat is het geval voor beslissingen gegeven in de EU en de EER en nog enkele landen waarmee een verdrag is gesloten. Dus een zeer gelimiteerd aantal landen, maar weer wel landen waarmee heel veel zaken gedaan wordt. Vonnissen gegeven door rechters van andere landen zijn dus niet tenuitvoerlegbaar. Hier moet wel bij gezegd worden dat, wanneer er elders een vonnis is gewezen waarbij elementaire rechtsregels in acht zijn genomen, er, wanneer jurisdictie in Nederland bestaat (bijvoorbeeld door een vreemdelingenbeslag), via art. 431 Rv. vrij gemakkelijk alsnog een vonnis kan worden verkregen waarbij de rechter het niet allemaal weer over doet, maar dat buitenlandse vonnis volgt. Maar dit gezegd hebbende: de hele zaak moet wel opnieuw opgetuigd worden met alle kosten en vertraging van dien.

Bij arbitrale vonnissen ligt dat anders: Nederland is aangesloten bij het verdrag van New York van 1958, waarbij een kleine 200 andere landen zijn aangesloten: op grond van dat verdrag zijn arbitrale vonnissen gewezen in het ene verdragsluitende land in het andere verdragsluitende land uitvoerbaar. Dat is dus veel breder dan met vonnissen het geval is. Dit is opgenomen in art. 1075 Rv., dat verwijst naar de bepalingen voor buitenlandse vonnissen.

Heeft u vragen over deze manieren van geschillenbeslechting? Of andere vragen met betrekking tot procesrecht? Neem contact op met Carel van Lynden.