null

Vervallen inrichtingenbegrip, introductie milieubelastende activiteit

Met de definitieve komst van de Omgevingswet (Ow) op 1 januari 2024, komt het inrichtingenbegrip te vervallen. Het inrichtingenbegrip maakt plaats voor de milieubelastende activiteit (MBA). Hierdoor zal niet langer de inrichting, maar de activiteit die wordt verricht, centraal staan. In dit blog wordt ingegaan op de gevolgen van het vervallen van het inrichtingenbegrip en de introductie van de MBA.

Loslaten inrichtingenbegrip

Met het in werking treden van de Ow komt het inrichtingenbegrip te vervallen. Eén inrichting is vooralsnog de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen type A-, B- en C-inrichtingen.

Met het inwerking treden van de Ow is niet langer het type inrichting (A, B of C), maar de (milieubelastende) activiteit(en) die wordt verricht, bepalend voor de vraag welke regels gelden en of al dan niet sprake is van een vergunning- of meldplicht. Daarvoor is van belang wat moet worden verstaande onder een MBA.

Milieubelastende activiteiten

Onder een MBA wordt verstaan een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. Een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit zijn daarvan overigens uitgesloten.

Het begrip MBA is een breed begrip. In tegenstelling tot het inrichtingenbegrip, wordt hieronder mede verstaan: hobbymatige activiteiten, activiteiten die kortdurend worden verricht en mobiele activiteiten. MBA’s zijn dus niet per se gebonden aan tijd, duur of plaats.

Hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) geeft aan welke inhoudelijke regels uit hoofdstuk 4 en 5 van toepassing zijn en wordt om die reden ook wel de ‘richtingaanwijzer’ genoemd. In hoofdstuk 3 van het Bal zijn zowel MBA’s aangewezen die onder de reikwijdte van de algemene regels van het Bal vallen, als MBA’s waarvoor een vergunningplicht geldt.

De aanwijzing van de MBA in hoofdstuk 3 van het Bal geschiedt grofweg aan de hand van de volgende drie categorieën:

  • bedrijfstak overstijgende activiteiten (afdeling 3.2 Bal);
  • activiteiten behorend bij zogeheten ‘complexe bedrijven’ (afdeling 3.3 Bal); en
  • activiteiten binnen verschillende sectoren, waaronder industrie, transport, logistiek, defensie en afvalbeheer (afdeling 3.4 t/m 3.11 Bal).

Hoofdstuk 2 van het Bal is onverkort van toepassing op MBA’s die als zodanig in het Bal worden aangewezen, waarbij de zorgplicht uit artikel 2.11 van het Bal in het bijzonder van belang is.

Als er geen specifieke regels door het Rijk of door decentrale overheden zijn gesteld voor een MBA, is de algemene zorgplicht en het algemene verbod uit artikel 1.7a van de Ow van toepassing. Daaruit volgt dat het verboden is om een activiteit te verrichten of na te laten als daardoor aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving (dreigen te) ontstaan. Over de algemene- en specifieke zorgplichten onder de Ow leest u meer in het blog 'Meer zorgplichten in de Omgevingswet: wat betekent dit voor bedrijven die milieubelastende activiteiten verrichten?'.

Kernactiviteiten en functioneel ondersteunde activiteiten

In elke paragraaf van hoofdstuk 3 begint de aanwijzing van een MBA met de omschrijving van de 'kernactiviteit’, die ruim moet worden uitgelegd. Dat geldt met name als het gaat om omvangrijk gedefinieerde activiteiten zoals een IPPC-installatie of een Seveso-inrichting.

Naast de kernactiviteit omvatten veel MBA’s ook activiteiten die de kernactiviteit ondersteunen. Functioneel ondersteunende activiteiten zijn MBA’s op dezelfde locatie, die de functie van de kernactiviteit ondersteunen. Gedacht kan worden aan een opslagtank voor brandstof ten behoeve van het bieden van tankgelegenheid aan voer- of werktuigen, of aan het gebruik van een koelinstallatie ten behoeve van de exploitatie van een kunstijsbaan. Ook kan gedacht worden aan facilitaire voorzieningen, zoals een administratiekantoor, bezoekersruimte of showroom. Goed om te bedenken is dat de functioneel ondersteunende activiteit er zonder de kernactiviteit niet zou zijn. De kernactiviteit en de functionele activiteit vormen in beginsel samen de MBA, waarvoor de regels van de paragraaf gelden. Het kan voorkomen dat een activiteit of een deel daarvan ook onder de omschrijving in een andere paragraaf valt. In dat geval gelden de verplichtingen van beide paragrafen.

Bij de zogeheten ‘complexe bedrijven’ werkt dit anders. Hiervoor regelt artikel 3.49 van het Bal dat de richtingaanwijzers en de artikelen over het verstrekken van gegevens en bescheiden uit paragrafen voor andere bedrijfstakken niet van toepassing zijn. De complexe bedrijven moeten voldoen aan de 'eigen' richtingaanwijzer en eventuele regels voor activiteiten die bedrijfstakken overstijgen. Op de complexe bedrijven wordt in een volgend blog afzonderlijk ingegaan.

Gevolgen voor de praktijk na vervallen inrichtingenbegrip

Het vervallen van het inrichtingenbegrip brengt onder meer met zich dat een bedrijf dat onder de huidige wetgeving kwalificeert als een inrichting, onder de Ow meerdere MBA’s verricht, waarop mogelijkerwijs ook verschillende regelingen van toepassing zijn. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat in plaats van voor de gehele inrichting, nog maar voor een deel van de inrichting een vergunningplicht geldt. Een zorgvuldige lezing en begrip van (de systematiek van) het Bal is dan ook essentieel om te achterhalen welke regels op een specifieke activiteit van toepassing zijn.

Dit blog is onderdeel van de blogreeks Omgevingswet. Daarin behandelen wij een aantal in het oog springende onderwerpen en bieden we praktische handvatten om de vele veranderingen die de Omgevingswet tot gevolg heeft, het hoofd te bieden. Vragen over de MBA of andere bestuurs- en omgevingsrechtelijke kwesties? Neem dan contact op met Martine Zeegers of een van onze andere specialisten.