31 januari 2018 en Wob: dag van de precisering
De Raad van State heeft 31 januari 2018 als dag van de 'Wob precisering' uitgeroepen. Op een tweetal belangrijke thema's op het terrein van de Wet openbaarheid van bestuur heeft zij immers een precisering aangebracht op de rechtspraak tot die dag. In de eerste plaats gaat zij in op het subtiele onderscheid tussen persoonlijke beleidsopvattingen en feiten (artikel 11). In de tweede plaats de openbaarmaking van namen (artikel 10). Een blog waard.
Feiten en intern beraad
Zoals recent nog besproken geeft artikel 11 van de Wob een belangrijke beperking voor het openbaar moeten maken van documenten. Uit die bepaling volgt dat persoonlijke beleidsopvattingen (meningen, voorstellen etc.) van betrokkenen bij intern beraad (de discussie voordat tot besluitvorming wordt overgegaan) in de regel geheim blijven. Idee is dat een ieder die bij dat intern beraad betrokken is, de vrijheid moet hebben om te adviseren en te discussiëren.
Vaste rechtspraak was dat feiten die in zo'n document van intern beraad zijn opgenomen wel openbaar kunnen worden gemaakt. Dit is alleen anders als die feiten "zodanig verweven zijn" met de persoonlijke beleidsopvattingen. Dan mogen ook feiten geheim blijven.
Met de uitspraak van 31 januari 2018 preciseert de Raad van State deze lijn door duidelijk te maken op welk niveau van een document moet worden bepaald of sprake is van verwevenheid. De Raad van State stelt dat dit moet worden vastgesteld op het niveau van het 'zelfstandige onderdeel' van een document. Zonder helemaal duidelijk te maken wat onder dit begrip moet worden verstaan, wordt in elk geval opgemerkt dat gedacht kan worden aan alinea's. Feiten binnen zo'n alinea worden dus verondersteld verweven te zijn en behoeven dus niet te worden verstrekt. Een beoordeling op 'woord-niveau' is dus niet nodig bij feiten die samenhangen met persoonlijke beleidsopvattingen. Een precisering die nodig is omdat de Wob in meer algemene zin vraagt om een beoordeling van documenten per zin of zinsdeel.
Vervolgens sluit men nog af met een opmerking over feitelijk gegevens "waarvan verstrekking niet vanwege verwevenheid kan worden geweigerd". Een overweging die wat vreemd voorkomt als we bedenken dat de Wob vooral uitgaat van openbaarmaking van informatie tenzij zich een bijzonder belang voordoet. Hoe dat ook zij, over dat soort feitelijke gegevens merkt de Raad van State op dat indien die gegevens uit anderen hoofde reeds openbaar zijn, deze niet hoeven te worden verstrekt. Dat is nogal evident, reeds openbare informatie valt immers buiten het bereik van de Wob, zo merkt de Raad van State ook zelf wel op bij deze overweging.
Namen en persoonlijke levenssfeer
In een andere uitspraakop 31 januari preciseert de Raad van State de rechtspraak over het openbaar maken van namen in verhouding tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zie al uitvoerig over deze thematiek een eerder blog uit 2014.
Kort en goed was de lijn: namen zijn persoonsgegevens die bescherming behoeven, maar niet onverkort. Vooral de functie van de betrokkene was van belang voor de vraag of bescherming gerechtvaardigd is. Bij personen die zich toch al naar buiten toe bekend zijn (denk aan de burgemeester of de communicatiemedewerker), kan bescherming van de levenssfeer niet meer aan de orde kan zijn.
Dit uitgangspunt - dat namen van hen die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden niet openbaar worden gemaakt - preciseert de Raad van State nu door op te merken dat dit slecht anders is als de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. Eerder een nuancering dan een precisering wellicht. In elk geval wordt de verzoeker nog een optie geboden om te beargumenteren dat specifieke namen toch openbaar gemaakt moeten worden.