null

Een beroepsprocedure bij de rechter over de Wob. Waar hebben we het over?

De aard van een Wob-geschil is in zekere zin afwijkend van vele andere bestuursrechtelijke geschillen. De verzoeker om informatie vraagt immers documenten op. Deze worden deels geweigerd. Daar is de verzoeker het niet mee eens. Maar wat werpt de verzoeker dan eigenlijk op over het wel of niet kunnen weigeren van zijn verzoek als hij de inhoud van de geweigerde documenten niet kent?  Kortom, er is sprake van een zekere ongelijkheid tussen de procespartijen. Veel vertrouwen moet dan ook worden gesteld in het werk van de bezwaarcommissie of de rechter. Eind vorig jaar deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ('Afdeling') een belangwekkende uitspraak over de wijze waarop een zitting moet worden vormgegeven. Een blog waard zodat u ook weet wat u kunt verwachten bij de rechter.

Het oordeel van de Afdeling

De Afdeling deed deze uitspraak op 1 oktober 2014. Het betrof een procedure waarin de gemeenteraad van de gemeente Westerveld een verzoek om openbaarmaking van het rapport inzake het onderzoek naar declaraties van de fractiekosten van Gemeentebelangen in het jaar 2009 van 28 maart 2011, inclusief de daarbij behorende documenten en gespreksverslagen, deels had ingewilligd en deels had afgewezen. In een dergelijke procedure over Wob-verzoeken worden de documenten die geweigerd zijn op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht ('Awb') vertrouwelijk verstrekt aan de rechter. Die kan dan immers beoordelen of die weigering terecht en op goede gronden is gedaan.

In de praktijk leidde dit veelal tot een werkwijze tijdens de zitting die erop neerkwam dat de rechter op een gegeven moment de verzoeker vroeg om even naar buiten te gaan. De rechter kon zo inhoudelijk discussiëren met de gemachtigde van het bestuursorgaan. Dit lijkt wenselijk omdat natuurlijk anders de inhoud van de stukken bekend wordt. Ook in dit geval had de rechtbank, met goedkeuring van appellant, besloten om deze stukken te bespreken met de gemeenteraad zonder dat de appellant daar bij was.

Hoewel praktisch en nuttig, zet de Afdeling een streep door deze werkwijze van de rechtbank. De Afdeling acht dit namelijk in strijd met artikel 6 EVRM, het beginsel van de fair trial. Hieruit volgt dat het recht op de gelijke proceskansen mag worden beperkt, maar dat dit wel bij wet moet worden geregeld. Artikel 8:29 Awb biedt de bestuursrechter de mogelijkheid op basis van geheim gehouden stukken uitspraak te doen. De Afdeling ziet hierin evenwel geen grondslag voor het vertrouwelijk, zonder de aanwezigheid van appellant, op zitting bespreken van de stukken. De procesbeslissing van de rechtbank is een onjuiste beperking op het recht op gelijke proceskansen die niet met voldoende waarborgen is omkleed.

Hoe nu verder?

In de praktijk betekent dit dat de rechter dus niet meer de wederpartij mag vragen de rechtszaal tijdelijk te verlaten om zo inhoudelijke vragen te stellen waarom de stukken niet openbaar dienen te worden gemaakt. De rechter zal dus op zoek moeten gaan naar een nieuwe manier om toch de - soms – nodige toelichtingen te verkrijgen waarom geheimhouding genoodzaakt is. Daarbij moet de rechter rekening houden met de hier besproken uitspraak van de Afdeling en mag hij natuurlijk ook niet op zo'n wijze vragen stellen dat de inhoud van de stukken alsnog openbaar wordt.