Geen doorwerking delictsomschrijving in formulering dringende reden
De Hoge Raad heeft op 9 februari 2016 een voor de arbeidsrechtpraktijk belangrijk arrest gewezen. Als gevolg van dit arrest hoeft bij de formulering van een dringende reden tot ontslag op staande voet het gebruik van strafrechtelijke termen als ‘diefstal’ en ‘fraude’ niet meer koste wat kost te worden vermeden.
Formulering dringende reden
Een ontslag op staande voet is dermate ingrijpend, dat de werknemer er belang bij heeft om onmiddellijk te weten waarom de werkgever tot ontslag op staande voet is overgegaan. Artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek vereist daarom dat de dringende reden, die aan het ontslag op staande voet ten grondslag ligt, onverwijld aan de werknemer wordt medegedeeld, zodat de werknemer zonder vertraging in staat is om zich over de dringende reden en zijn verdediging te beraden. Artikel 7:677 lid 1 BW stelt geen vereisten aan de vorm waarin de mededeling van de dringende reden aan de werknemer wordt gedaan. Het meest gebruikelijk is dat de dringende reden, nadat de werknemer eerst in de gelegenheid is gesteld om zich over het voorgenomen ontslag op staande voet uit te laten, aanvankelijk mondeling wordt medegedeeld en nog diezelfde dag per (liefst aangetekende) brief aan de werknemer wordt bevestigd.
De dringende reden dient dus zodanig te worden geformuleerd dat het de werknemer direct duidelijk is waarom hij op staande voet is ontslagen. De formulering van de dringende reden vereist aandacht en nauwkeurigheid. Indien het ontslag op staande voet in een later stadium ter beoordeling voorligt aan de rechter, zal de rechter namelijk uitsluitend toetsen of de op het moment van het ontslag op staande voet aan de werknemer medegedeelde reden het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Zodra het ontslag op staande voet eenmaal is gegeven, kan de dringende reden die daaraan ten grondslag is gelegd, niet meer worden gewijzigd.
Strafrechtelijke termen vermijden?
Tot voor kort gold dat het gebruik van strafrechtelijke termen zoveel mogelijk moest worden vermeden. Indien een strafrechtelijke delictsomschrijving aan het ontslag op staande voet ten grondslag wordt gelegd, zo werd aangenomen, zullen immers alle onderdelen van de delictsomschrijving door de werkgever moeten worden bewezen. Dat zal echter vaak niet eenvoudig of zelfs onmogelijk zijn. Een voorbeeld kan dit verduidelijken.
Stel dat op camerabeelden wordt geconstateerd dat een werknemer, laten we zeggen een verpleegkundige in een verzorgingstehuis, de portemonnee van een bewoner in haar binnenzak steekt en onmiddellijk op staande voet wordt ontslagen wegens ‘diefstal’. In artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht wordt ‘diefstal’ gedefinieerd als ‘het wegnemen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen’.
Hoewel het woord ‘opzet’ niet uitdrukkelijk in de delictsomschrijving wordt genoemd, volgt uit het woord ‘oogmerk’ dat opzet een noodzakelijk vereiste is voor diefstal.
Stel nu dat de verpleegkundige de kantonrechter verzoekt het ontslag op staande voet te vernietigen en ter zitting plotseling verklaart dat zij de portemonnee in haar binnenzak heeft gestopt omdat zij deze wilde opruimen maar is vergeten de portemonnee op te bergen. Als het verzorgingstehuis er niet in slaagt te bewijzen dat de verpleegkundige de portemonnee opzettelijk heeft weggenomen voor haar eigen financieel gewin, zo was de gedachte, kan de dringende reden niet worden bewezen en houdt het ontslag op staande voet geen stand.
Het verzorgingstehuis had beter ‘het zonder toestemming wegnemen van de portemonnee van een bewoner’ als dringende reden kunnen opgeven, hetgeen veel eenvoudiger kan worden bewezen omdat daarvoor geen opzet is vereist. Tot voor kort gold dan ook als ‘gouden regel’ dat het gebruik van strafrechtelijke termen bij de formulering van de dringende reden zoveel mogelijk moest worden vermeden.
Hoge Raad
Die gouden regel lijkt thans achterhaald door het arrest van de Hoge Raad van 9 februari 2016. Deze zaak draaide om een werknemer die op staande voet werd ontslagen wegens ‘diefstal van bedrijfseigendommen’omdat hij de tankpas van zijn werkgever had gebruikt om met de privéauto van zijn echtgenote te tanken.
De werknemer stelde zich op het standpunt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was verleend omdat niet aan alle bestanddelen van de delictsomschrijving van diefstal in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht zou zijn voldaan.
De Hoge Raad heeft echter bepaald dat bij het gebruik van strafrechtelijke begrippen in de formulering van de dringende reden, niet steeds alle elementen van de achterliggende delictsomschrijving hoeven te worden bewezen, zolang het voor de werknemer maar onmiddellijk duidelijk is welke gedragingen de aanleiding tot het ontslag op staande voet vormen.
De Hoge Raad heeft hiertoe overwogen dat aan de letterlijke bewoordingen van een ontslagbrief niet steeds doorslaggevende betekenis toekomt, maar deze dient te worden uitgelegd in het licht van de omstandigheden van het geval.
Doorslaggevend is of voor de werknemer onmiddellijk duidelijk is geweest welke dringende reden tot het ontslag op staande voet heeft geleid. Dit is volgens de Hoge Raad niet principieel anders indien in de ontslagbrief (enkel) strafrechtelijke begrippen worden gehanteerd.
De Hoge raad overweegt dat de werknemer in gesprekken voorafgaand aan het ontslag op staande voet al van ‘diefstal’ was beschuldigd en het de werknemer tegen de achtergrond van deze gesprekken duidelijk moet zijn geweest dat met de term ‘diefstal’ in de ontslagbrief ‘het gebruik van de tankpas voor privédoeleinden zonder toestemming’ werd bedoeld en de term ‘diefstal’ dus niet in zijn strafrechtelijke betekenis diende te worden opgevat.
Wat betekent dit voor u?
Uit dit arrest volgt dat een werkgever, die bij de formulering van de dringende reden in een ontslagbrief gebruik maakt van strafrechtelijke termen als ‘diefstal’ en ‘fraude’, niet steeds alle afzonderlijke bestanddelen van de achterliggende strafrechtelijke delictsomschrijving hoeft te bewijzen, zolang het voor de werknemer maar onmiddellijk zonneklaar is welke gedragingen de aanleiding tot het ontslag op staande voet vormen.
Dit arrest betekent zeker niet dat bij de formulering van de dringende reden tot ontslag op staande voet kan met het noemen van een strafrechtelijke term kan worden volstaan. In dat geval kan men zich immers afvragen of het de werknemer onmiddellijk en volledig duidelijk is wat hem door de werkgever wordt aangerekend. Blijf de feiten en omstandigheden die de reden tot het ontslag op staande voet vormen daarom altijd nauwgezet omschrijven. Het gebruik van strafrechtelijke terminologie hoeft daarbij echter niet meer koste wat kost te worden vermeden.