null

De verdachte en het bewijs in het bestuursrecht en het strafrecht. Wel en niet over te leggen bewijsmateriaal.

Een ieder heeft wel eens gehoord van het beginsel dat iemand niet gedwongen mag worden om aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Dit is niet helemaal waar.

In het Nederlandse recht is geen onvoorwaardelijk recht of beginsel verankerd dat een verdachte op geen enkele wijze kan worden verplicht tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen van een voor hem mogelijk bezwarend bewijsmateriaal.

In artikel 29 Wetboek van Strafvordering staat dat een verdachte niet kan worden verplicht tot het afleggen van een verklaring waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd. Uit diverse arresten van de Hoge Raad blijkt dat een document met daarin een verklaring van de verdachte voor het bewijs mag worden gebruikt, mits daarmee niet het recht om te zwijgen teniet wordt gedaan. Bij deze beoordeling moeten de aard van de in het document vervatte verklaring worden betrokken, waarbij de omstandigheid dat de verdachte de verklaring zelf heeft vervaardigd, niet beslissend is.

Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is het niet zo dat iemand op geen enkele wijze mag worden “gedwongen”. Het EHRM heeft zich in diverse strafzaken uitgelaten over de vraag onder welke omstandigheden gebruik gemaakt mag worden van bewijsmateriaal in een strafzaak als deze door de verdachte onder dwang zijn afgegeven. In de zaak Saunders (EHRM 17 december 1996, NJ 1997/699) heeft het EHRM bepaald dat onder dwang door de verdachte afgegeven materiaal dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, gebruikt mag worden in de strafzaak. Zo kan een burger worden gedwongen materiaal over te leggen dat onafhankelijk van zijn wil bestaat. Dit is materiaal zoals de boekhouding, andere schriftelijke stukken, computergegevens, maar ook de verplicht medewerking te verlenen aan het afnemen van een blaastest bij een onderzoek naar het rijden onder invloed.

Wanneer er sprake is van materiaal (on)afhankelijk van de wil van verdachte is niet altijd makkelijk vast te stellen. De volgende casus is illustreert dit.

In een casus bij het gerechtshof Den Haag ging het om de vraag of het bedrijf waar een had incident plaatsgevonden, moest voldoen aan de vordering tot uitlevering van documenten. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek werd de uitlevering gevraagd van een rapportage van een intern onderzoek naar het incident en het verslag van de aan dat onderzoek ten grondslag liggende analyse. Het interne onderzoek is door de medewerkers van het bedrijf zelf verricht en het verslag bevatte eigen conclusies en aanbevelingen. Het bedrijf stelde zich op het standpunt niet aan de vordering tot uitlevering te kunnen of hoeven voldoen. Haar zwijgrecht en haar recht om zichzelf niet te belasten zou daardoor immers fictief zijn. Dit met een schending van artikel 6 EVRM – het recht op een eerlijk proces - tot gevolg.

De vraag speelt op, of deze rapportage van een intern onderzoek en het daaraan ten grondslag liggende analyse kan worden gekwalificeerd als wilsonafhankelijk materiaal of wilsafhankelijk materiaal? Het gerechtshof meende dat onder de gegeven omstandigheden het rapport van het interne onderzoek wilsafhankelijk was. Het interne onderzoek was door de medewerkers van het verdachte bedrijf zelf verricht. Zij bepaalden immers of naar aanleiding van het incident een intern onderzoek werd ingesteld, hoe dat onderzoek zou plaatsvinden, wat er werd onderzocht en wat niet en (niet geheel onbelangrijk) het bedrijf bepaalde wat van dat onderzoek in een rapport wel of niet werd vastgelegd en welke conclusies mogelijk wel of niet zouden kunnen worden getrokken. Dit alles leidt er toe dat het naar aanleiding van het onderzoek opgestelde rapport in ieder geval ook verklaringen bevat die afhankelijk van de wil van het bedrijf tot stand zijn gekomen en het bedrijf om die reden niet aan de vordering tot uitlevering hoefde te voldoen.