null

De verdeling van schaarse vergunningen door de gemeente ’s-Hertogenbosch

Zoals al vaker besproken in een eerdere blog dient de verdeling van schaarse vergunningen transparant te zijn, zodat potentiële gegadigden gelijke kansen krijgen om mee te dingen naar de vergunning. Ook mag een schaarse vergunning niet voor onbepaalde tijd verleend worden. Dat betekende dat gemeenten hun verordeningen voor vergunningen voor speelautomatenhallen dienden aan te passen. Een groot aantal heeft dat inmiddels gedaan. In sommige gevallen is daarbij ook een bevoegdheid opgenomen voor de burgemeester om nadere regels te stellen. Zo ook bij de gemeente ’s-Hertogenbosch, Beleidsregel beoordeling aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal 2019 (Beleidsregel). Deze Beleidsregel geeft aanleiding voor dit blog, nu het een mooi inzicht geeft in hoe de verdelende overheid kan komen tot een set aan regels.

De aankondiging

Ten aanzien van de aanvraagperiode wordt onderscheid gemaakt in twee situaties:

  • het aflopen van de looptijd van de exploitatievergunning;
  • het tussentijds vrijkomen van de exploitatievergunning, bijvoorbeeld wegens intrekking, voortijdige beëindiging of het niet komen tot een definitieve exploitatievergunning.

 

In het eerste geval wordt één jaar voorafgaand aan het aflopen van de looptijd van de exploitatievergunning door de burgemeester openbaar bekendgemaakt dat de exploitatievergunning vrijkomt. Dit gegeven is vooral ingegeven teneinde de zittende exploitanten tegemoet te komen.

Als sprake is van het tussentijds vrijkomen van de exploitatievergunning, dan maakt de burgemeester binnen twee weken na het onherroepelijk worden van de intrekkings- of het afwijzingsbesluit openbaar bekend dat de vergunning is vrijgekomen. Wat er precies gebeurt bij voortijdige beëindiging volgt niet duidelijk uit de Beleidsregel.

In beide gevallen zal via een officiële bekendmaking aangekondigd worden dat een

exploitatievergunning vrijkomt. Ook wordt dan bekend gemaakt binnen welke periode geïnteresseerden een aanvraag kunnen indienen. Daarbij wordt ook de branchevereniging schriftelijk ingelicht.

Uit de Beleidsregel volgt niet waarom sprake is van zo’n groot verschil tussen beide situaties. Dit verschil laat zich ook niet gemakkelijk verklaren. Zo volgt uit de Beleidsregel op geen enkele manier dat dan alleen voor de resterende looptijd geëxploiteerd kan worden. Dat betekent dat voor de volledige looptijd geëxploiteerd kan worden, terwijl partijen in het ene geval ruim van tevoren worden ingelicht en hun plannen ruimschoots vorm kunnen geven. In het andere geval wordt men kort van tevoren ingelicht en is er nauwelijks tijd om de plannen vorm te geven. De vraag is of dit onderscheid rechtmatig is. Het gaat immers om eenzelfde recht (de vergunning) die verkregen kan worden. Bovendien wordt het voor potentiële nieuwe gegadigden ten onrechte moeilijker gemaakt om mee te dingen naar de vrijgekomen exploitatievergunning.

Men had er ook – wellicht eerlijker – voor kunnen kiezen om bij niet verlening na de vergelijkende toets te kiezen voor de nummer twee en hem de exploitatievergunning te verlenen.

De aanvraagperiode

De aanvraagperiode begint binnen vier weken na de aankondiging en bedraagt twee weken. Een niet volledige aanvraag kan nog worden aangevuld en de termijn daarvoor bedraagt eveneens twee weken. Dat betekent dat potentiële gegadigden bij het aflopen van de termijn ruim de tijd hebben een volledige aanvraag in te dienen. Bij het intrekken, voortijdig beëindigen van de exploitatie of het niet komen tot definitieve verlening van de exploitatievergunning is die termijn echter slechts zes weken. Dat is een relatief korte periode. Bovendien kan de vraag gesteld worden of met zo’n korte periode de reeds bestaande exploitanten niet bevoordeeld worden, omdat zij vaak al plannen hebben liggen van hun eerdere aanvraag en die alleen maar hoeven te updaten. Het wordt eventuele nieuwkomers in ieder geval niet makkelijk gemaakt.

De aanvraagperiode kent feitelijk vier beoordelingsmomenten:

i. wordt voldaan aan de indieningsvereisten?;

ii. wordt niet voldaan aan een van de weigeringsgronden?;

iii. een vergelijkende toets;

iv. een Bibob-toets.

De vergelijkende toets is alleen aan de orde als er meer aanvragen dan te vergeven exploitatievergunningen zijn. Waarom is gekozen voor de vergelijkende toets als verdelingsmechanisme volgt niet uit de Beleidsregel. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat de gemeente daarmee een bepaald kwaliteitsniveau kan afdwingen ten aanzien van het algemeen belang (lees: in het kader van het borgen van openbare orde, veiligheid en zedelijkheid). Sowieso zien we deze verdelingsmethode in de regel terugkomen in de verschillende gemeenten.

Bestemmingsplan

Uit de Beleidsregel volgt dat het bestemmingsplan niet in de weg hoeft te staan aan het verkrijgen van de exploitatievergunning. De aanvrager zal naast een exploitatievergunning echter ook een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moeten aanvragen.

In de Beleidsregel is ietwat cryptisch opgenomen dat de exploitatievergunning ingetrokken wordt wanneer de strijdigheid met het bestemmingsplan niet zal worden opgeheven. Bedoeld zal zijn dat wanneer de gemeente geen medewerking wenst te verlenen, omdat sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening en/of een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt.

Daarmee is sprake van een risico voor de aanvrager, omdat hij niet van tevoren weet in hoeverre de gemeente mee zal willen werken. Dat wordt grotendeels ondervangen voor de exploitatievergunning die vrijkomt door het aflopen van de looptijd (bekendmaking een jaar van tevoren). In die periode kan de aanvrager immers een conceptaanvraag doen of in vooroverleg treden met de gemeente. Dat neemt niet weg dat wanneer sprake is van het tussentijds vrijkomen van de exploitatievergunning, de tijd eigenlijk te kort is om nog een conceptaanvraag te doen of in vooroverleg te treden. Daarmee wordt het voor (nieuwe) potentiële gegadigden wel erg lastig om mee te kunnen dingen naar de exploitatievergunning.

Looptijd

In de nadere regels is conform de Verordening van de gemeente ’s-Hertogenbosch houdende regels voor speelautomatenhallen (Verordening) opgenomen dat de looptijd van de exploitatievergunning vijftien jaar is.

Deze looptijd is in de toelichting op de Verordening als volgt gemotiveerd:

“Uit onderzoek (jurisprudentie en vergelijking met andere gemeenten) is gebleken dat een periode van vijftien jaar als een redelijke termijn kan worden beschouwd. Een exploitant heeft dan voldoende tijd en mogelijkheid om de investering bij de exploitatie van de speelautomatenhal terug te verdienen. In plaats van vergunningen voor onbepaalde tijd verlenen wordt een exploitatievergunning voor een speelautomatenhal voortaan verleend voor de bepaalde tijd van 15 jaar. Dit is een overzichtelijke en werkbare termijn.”

De terugverdientijd volgt uit zowel Europese als nationale jurisprudentie en is een goed en objectief vast te stellen criterium om de looptijd van een exploitatievergunning te bepalen. Hoewel eventueel verklaarbaar, zijn de verschillen in looptijden in de verschillende gemeenten wel weer bijzonder. Zo zijn gevallen bekend van 1 (Almere) tot 20 (Sluis) jaar!

Conclusie

Het blijft opletten geblazen bij het (gaan) exploiteren van een speelautomatenhal, zowel voor zittende als mogelijk toekomstige exploitanten. In verschillende gemeenten gelden namelijk verschillende eisen, verdeelprocedures, looptijden en in sommige gevallen overgangstermijnen. Bovendien gelden er – bijvoorbeeld in ’s-Hertogenbosch – andere eisen wanneer de exploitatievergunning tussentijds vrijkomt.