null

Gebrek aan herplaatsingsinspanningen kan niet worden geheeld in ontbindingsprocedure

Onlangs oordeelde het Hof Arnhem-Leeuwarden dat een onvoldoende door de werkgever gegeven invulling aan de herplaatsingsverplichting niet gedurende de ontbindingsprocedure kan worden geheeld. Ook niet als die daartoe door de kantonrechter middels een tussenuitspraak in de gelegenheid wordt gesteld. Wat was hier aan de hand?

Gemeente wil arbeidsovereenkomst ontbinden wegens verstoorde arbeidsverhouding

De werkneemster is op 8 februari 2001 in dienst getreden bij de gemeente Utrecht. In haar functie is zij onder meer verantwoordelijk voor de personeelsplanning van de Jeugdgezondheidszorg (JGZ). Op een gegeven moment verzoekt de gemeente de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst met de werkneemster te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, dan wel omdat er omstandigheden zijn op grond waarvan de arbeidsovereenkomst niet kan voortduren (h-grond van artikel 7:669 lid 3 BW) dan wel omdat sprake is van een combinatie van beide gronden (i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW).

Mondelinge tussenuitspraak: alsnog onderzoek herplaatsingsmogelijkheden

De kantonrechter heeft op 23 februari 2021 mondeling uitspraak gedaan. Daarbij heeft zij de gemeente in de gelegenheid gesteld om alsnog samen met de werkneemster te onderzoeken of binnen de gemeente passende vacatures en herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar zijn of binnen redelijke termijn beschikbaar komen en of voor een herplaatsing van de werkneemster in een van die functies scholing nodig is. Elke verdere beslissing is aangehouden. In de motivering van deze beslissing heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de arbeidsrelatie tussen de werkneemster en haar leidinggevende ernstig, duurzaam en onherstelbaar is verstoord en dat die verstoring niet in overwegende mate aan de gemeente is toe te schrijven. Verder overweegt de kantonrechter dat de gemeente op dat moment onvoldoende invulling heeft gegeven aan haar uit artikel 7:669 lid 1 BW voortvloeiende verplichting om te onderzoeken of de werkneemster binnen de gemeente kan worden herplaatst.

Kantonrechter ontbindt arbeidsovereenkomst alsnog

De kantonrechter heeft in de beschikking van 8 juli 2021 de arbeidsovereenkomst ontbonden en het einde daarvan bepaald op 1 september 2021. Daarbij is de gemeente onder andere veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding aan de werkneemster van EUR 51.080,- bruto. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de gemeente, het geheel van inspanningen in de periode na de maanden maart tot en met mei 2021 in ogenschouw genomen, voldaan heeft aan hetgeen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van haar gevergd kon worden.

De werkneemster is het hiermee niet eens en gaat in hoger beroep.

Oordeel hof: ontbinding ten onrechte toegewezen

Het hof oordeelt dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten onrechte is toegewezen omdat er:

  1. geen sprake is van een onherstelbare verstoring van de arbeidsovereenkomst; en
  2. omdat ten tijde van de mondelinge uitspraak door de kantonrechter niet voldaan was aan het herplaatsingsvereiste van artikel 7:669 lid 1 BW.

Om die laatste reden onderzoekt het hof niet of mogelijk wel sprake is van een h-grond of een i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW.

Onvoldoende invulling gegeven aan herplaatsingsverplichting

De gemeente heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de eerste beslissing van de kantonrechter herplaatsing in een andere functie binnen de genoemde redelijke termijn niet mogelijk is. Ook de kantonrechter heeft vastgesteld dat met het enkel informeren over vacatures onvoldoende invulling is gegeven aan de verplichting van de gemeente om in overleg met de werkneemster te onderzoeken of, en zo ja, welke mogelijk passende vacatures en herplaatsingsmogelijkheden beschikbaar zijn en binnen een redelijke termijn beschikbaar komen en of voor een herplaatsing in een van die functies scholing nodig is.

Geen heling onvoldoende invulling aan herplaatsingsverplichting mogelijk

Maar anders dan de kantonrechter oordeelt het hof dat dit niet kan worden geheeld in de procedure waarin de kantonrechter moet beslissen op een verzoek tot ontbinding. Artikel 7:669 lid 1 BW stelt immers het herplaatsingsvereiste als één van de twee vereisten die gelden voor het kunnen toewijzen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Niet voldoen aan herplaatsingsvereiste: afwijzing ontbindingsverzoek

Het verzoek tot ontbinding moet dan ook worden afgewezen als niet is voldaan aan het herplaatsingsvereiste op het moment waarop de kantonrechter moet beslissen op het verzoek. Dat beslissingsmoment is immers ook het toets moment of aan alle vereisten voor het kunnen slagen van een ontbindingsverzoek is voldaan. Daaraan doet niet af dat artikel 10 van de Ontslagregeling de redelijke termijn laat aanvangen op de dag waarop wordt beslist op het verzoek tot ontbinding. Het onderzoek naar beschikbaarheid en de vraag of een functie passend is of passend te maken is met behulp van scholing binnen die redelijke termijn, dient dan al te zijn gedaan door de werkgever. Hoogstens kan het voorkomen dat binnen die redelijke termijn passende functies vacant komen die werkgever nog niet in beeld had.

Billijke vergoeding

In plaats van herstel van de arbeidsovereenkomst kent het hof aan de werkneemster een billijke vergoeding toe van EUR 110.000,- bruto en EUR 6.455,- netto (ten behoeve van juridische kosten). Ook wordt de gemeente in de kosten van de procedure veroordeeld.

Onderzoek naar aanwezigheid herplaatsingsmogelijkheden: vóór indienen ontbindingsverzoek

Deze uitspraak wijst eens temeer uit dat een werkgever er goed aan doet daadwerkelijk te onderzoeken of er herplaatsingsmogelijkheden aanwezig zijn voordat hij een ontbindingsverzoek indient. Een onvoldoende gegeven invulling aan de herplaatsingsverplichting kan gedurende de ontbindingsprocedure namelijk niet worden geheeld. Ten onrechte heeft de kantonrechter in eerste aanleg de gemeente hiertoe de gelegenheid geboden, daar waar deze het ontbindingsverzoek reeds om die reden had moeten afwijzen. Het hof heeft deze fout evenwel in hoger beroep hersteld.

Heeft u vragen over deze uitspraak of hiermee verband houdende zaken? Neem dan contact op met Bob de Bruijn.