null

Gelden tijdelijke maatregelen als veilige werkwijze bij een opgelegde bestuurlijke boete?

Op 26 mei 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een uitspraak gedaan over een opgelegde bestuurlijke boete. Die boete is opgelegd wegens (vermeende) overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving (Arbowetgeving).

In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of tijdelijke maatregelen aangemerkt kunnen worden als het hebben ontwikkeld van een veilige werkwijze. Op grond van Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (Beleidsregel) is dat in combinatie met een inventarisatie van de risico’s een van de matigingsgronden. Uit de uitspraak volgt dat het treffen van een tijdelijke maatregel niet altijd leidt tot een veilige werkwijze. Overigens lichtte ik eerder dat de rechtspraak zich zo lijkt te ontwikkelen dat een veilige werkwijze vereist is om überhaupt in aanmerking te komen voor matiging van een opgelegde bestuurlijke boete. In dit blog ga ik in op het wettelijk kader van de Beleidsregel en de vraag wanneer een tijdelijke maatregel volgens de uitspraak wel en wanneer niet kan leiden tot vermindering van de bestuurlijke boete.

Wettelijk kader

In de Beleidsregel zijn vier matigingsgronden opgenomen. Elke matigingsgrond kan leiden tot matiging van de bestuurlijke boete met 25%. Die vier matigingsgronden zijn:

  • Inventarisatie van risico’s van de concrete werkzaamheden en ontwikkeling van een veilige werkwijze die voldoet aan de Arbowetgeving;
  • Het creeëren van de noodzakelijke randvoorwaarden voor toepassing van een veilige werkwijze;
  • Het hebben gegeven van adequate instructies;
  • Het hebben gehouden van adequaat toezicht.

Feiten en omstandigheden van de zaak

In deze zaak ging het om een arbeidsongeval in een distributiecentrum. Daarbij liep een medewerkster een hersenschudding op, doordat de chauffeur van een reachtruck een pallet uit het hoogste niveau van een stelling haalde. Daarbij zakte een deel van de pallet naar beneden, waardoor de spullen die op de pallet lagen op het hoofd van de medewerkster vielen. Voor een veilige werkwijze was nodig dat de diepteliggers van de stellingen vastgezet werden, maar de werkgever deed (mede gezien haar omvang) nog onderzoek naar de manier waarop dat moest gebeuren. In de tussentijd hanteerde de werkgever de tijdelijke werkwijze dat per geconstateerd geval van een scheefstaande diepteligger of pallet een oplossing werd bedacht om het gevaar van verschuiving te voorkomen. Die werkwijze was afhankelijk van waarnemingen van de medewerkers. 

De Afdeling oordeelt dat die tijdelijke toegepaste werkwijze (té) afhankelijk is van waarnemingen, terwijl uit verklaringen volgt dat niet altijd te zien is of diepteliggers scheef liggen en dus of er een onveilige situatie is. Bovendien was nog niet bekend wat de werkwijze zou gaan worden. Dat maakt dat de tijdelijke werkwijze als niet veilig aangemerkt mocht worden.

Maak bij tijdelijke maatregel duidelijk wat de werkwijze wordt

De uitspraak leert dat vooraf duidelijk dient te zijn wat de werkwijze zal worden. Verder maakt de uitspraak duidelijk dat een tijdelijke werkwijze gebaseerd op waarnemingen die niet volledig kunnen zijn, niet aangemerkt (kan) worden als veilig. Of datzelfde geldt voor een tijdelijke werkwijze met volledige waarnemingen is onduidelijk. Dat geldt evenzo voor een tijdelijke werkwijze die niet op waarnemingen gebaseerd is. Voor die laatste categorie valt, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, te betogen dat dan wel sprake is van een veilige werkwijze. 

Heeft u vragen over de Arboboete en matigingsgronden? Neem dan contact op met Casper Dekker.