Medewerker in lift - Ten Holter Noordam advocaten

Groningen heeft de primeur: de eerste (gepubliceerde) Wnra-uitspraak!

Door alle corona-perikelen zal het u wellicht ontgaan zijn, maar op 26 maart jl. heeft de Kantonrechter Groningen de allereerste (gepubliceerde) uitspraak gedaan over de ontbinding van een arbeidsovereenkomst met een ‘ex-ambtenaar’ onder de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (‘Wnra’). Wel lijkt de kantonrechter een bepaald aspect over het hoofd te hebben gezien.

Feiten
De werknemer is sinds 1 februari 1995 in dienst bij de Rijksuniversiteit Groningen (‘RUG’), laatstelijk in de functie van hoogleraar. Voorts is hij voorzitter van het afdelingsbestuur en voorzitter van het clusterbestuur binnen de faculteit. De beschuldiging jegens de werknemer komt er kortgezegd op neer dat hem wordt verweten gelden, bestemd voor de RUG, te hebben geïncasseerd op een bankrekening van een stichting (‘SNG’) die de werknemer samen met twee collega’s medio 2014 heeft opgericht. Hier heeft de werknemer geen melding van gemaakt bij de RUG. Doordat de hoogleraar geen melding maakte van de ontvangen gelden en hierover geen verantwoording aflegde, kon de RUG niet controleren of de gelden goed waren besteed. De RUG meent dat de werknemer met zijn handelen (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld en doet derhalve het primaire verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 sub e BW.

Beoordeling
De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een opzegverbod wegens ziekte. De werknemer heeft zich namelijk op 11 februari 2019 ziekgemeld. Naar het oordeel van de kantonrechter houdt het verzoek tot ontbinding van de RUG echter geen verband met de ziekte van de werknemer. Het handelen dat door de RUG aan de werknemer wordt verweten is al begonnen in 2014, met het oprichten van SNG. De kantonrechter komt derhalve toe aan een inhoudelijke beoordeling van het ontbindingsverzoek.

De kantonrechter oordeelt allereerst dat niet in geschil is dat de werknemer een grote staat van dienst heeft en dat hij gedurende zijn 25-jarig dienstverband veel heeft betekend voor de RUG. Dit neemt echter niet weg dat de werknemer beslissingen heeft genomen en uitgevoerd die zodanig indruisen tegen de belangen van de RUG, dat van de RUG in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Die beslissingen zien in ieder geval op het oprichten van een stichting en vanaf augustus 2014 tot maart 2019 gelden die voor de RUG bedoeld waren op de bankrekening van de stichting laten bijschrijven, de stichting op briefpapier van de RUG meerdere betalingsverzoeken laten doen aan de Texas University met daarbij de bankgegevens van de stichting en het aangaan van een overeenkomst tussen een onderdeel van de RUG en een Russische organisatie onder vermelding van de bankgegevens van de stichting. Hiermee heeft de werknemer iedere controle door de RUG over de gelden die bedoeld waren voor de RUG onmogelijk gemaakt, aldus de kantonrechter.

De stelling van de werknemer dat het financiële toezicht door de RUG gebrekkig is geweest waardoor een en ander heeft kunnen gebeuren, doet daaraan naar het oordeel van de kantonrechter niet af. De kantonrechter verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 augustus 2013 (ECLI:CRVB:2013:1633) met betrekking tot een soortgelijk verweer. Die uitspraak is weliswaar gedaan in het ambtenarenrecht van vóór 1 januari 2020, maar is ook op de onderhavige zaak van toepassing nu de werknemer nog steeds ambtenaar is.

De kantonrechter is alles overziend van oordeel dat de handelingen tezamen, maar ook ieder afzonderlijk, moeten/moet worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen en dat dit een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert. Herplaatsing van de werknemer in een andere passende functie ligt niet in de rede, omdat sprake is van verwijtbaar handelen. Omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van de werknemer, is de RUG geen transitievergoeding verschuldigd.

Conclusie en opmerking
Op basis van de eerste uitspraak van een kantonrechter over een “Wnra-ambtenaar” kunnen nog geen harde conclusies worden getrokken. Toch is het opmerkelijk dat deze kantonrechter concludeert dat de rechtspraak van vóór 1 januari 2020 van de Centrale Raad van Beroep (‘CRvB’) ook op de onderhavige zaak van toepassing is, nu de werknemer nog steeds ambtenaar zou zijn. Het lijkt er derhalve op dat ook na 1 januari 2020 rekening moet worden gehouden met de ambtenarenrechtelijke jurisprudentie van de CRvB, wat voor ambtenaren geen verrassende conclusie is.

In deze zaak is dat echter onjuist, nu de werknemer van de RUG geen ambtenaar meer is. Dit volgt uit artikel 1 lid 1 jo. 2 lid 2 sub d Ambtenarenwet 2017. Openbare universiteiten vallen op grond van de Ambtenarenwet 2017 niet onder het begrip ‘overheidswerkgever’, wat maakt dat werknemers van een openbare universiteit geen ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet 2017 zijn.

Evenwel is de inschatting dat de kantonrechter ook zonder de verwijzing naar de ambtenarenrechtelijke jurisprudentie zou hebben geoordeeld dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.

Heeft u vragen over deze uitspraak of de Wnra? Neem dan contact op met Bob de Bruijn. Hij gaat graag met u in gesprek om te bekijken wat de gevolgen zijn van de Wnra voor u als (overheids)werkgever of (overheids)werknemer.