null

Herplaatsingsverplichting bij een einde van de arbeidsovereenkomst door intreden ontbindende voorwaarde?

In bepaalde gevallen kunnen arbeidsovereenkomsten van rechtswege eindigen door het intreden van een ontbindende voorwaarde. Kan er bij een dergelijk ontslag dan ook een herplaatsingsverplichting gelden voor de werkgever? Deze vraag speelde in een recente uitspraak van Rechtbank Rotterdam. Wat was hier aan de hand?

Feiten

De werkneemster in kwestie is met ingang van 1 mei 2020 in dienst getreden bij de Staat de Nederlanden in de functie van Medewerker Douane groepsfunctie C. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van één jaar en drie maanden en eindigt van rechtswege op 31 juli 2021. Deze arbeidsovereenkomst is vervolgens voortgezet. Voor de uitoefening van de functie is het volgen van een (start)opleiding vereist. De arbeidsovereenkomst bevat een ontbindende voorwaarde, die inhoudt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt indien door een Toetsingscommissie wordt beslist dat (onderdelen van) de (start)opleiding niet succesvol is (zijn) voltooid. 

De werkneemster sluit een onderdeel van de opleiding voor de derde keer met een onvoldoende af. De Staat deelt vervolgens mede dat de werkneemster om die reden de (start)opleiding niet meer met succes kan afronden en dat daarom de arbeidsovereenkomst met ingang van 9 september 2021 van rechtswege is beëindigd. 

De werkneemster beroept zich na de beëindiging van het dienstverband op een binnen de Staat gehanteerde beleidsregel. In deze beleidsregel wordt aangegeven dat een deel van de (niet geslaagde) cursisten alsnog geplaatst kan worden in een werkproces waarvoor geen afgeronde (start)opleiding noodzakelijk is. In de beleidsregel wordt verder aangegeven dat dit nadrukkelijk geen garantie is. De Staat heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat hij niet gehouden is het dienstverband met de werkneemster bij een ander onderdeel voort te zetten en ook niet gehouden is om te motiveren waarom hij dat niet wil.

De werkneemster verzoekt hierop de rechter voor recht te verklaren dat de Staat in strijd met de norm van goed werkgeverschap heeft gehandeld door de arbeidsovereenkomst met de werkneemster niet om te zetten naar een aanvullend dienstverband en daarbij de werkneemster een andere functie op te dragen waarvoor het (start)opleidingsvereiste niet geldt. Daarnaast verzoekt zij voor recht te verklaren dat de Staat ook in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap door haar bewust elke motivering te onthouden over de niet-herplaatsing. Verder wordt primair verzocht de arbeidsovereenkomst te herstellen en subsidiair de Staat te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding. Tot slot vordert de werkneemster ook een aanzegvergoeding (ex artikel 7:668a BW).

Oordeel kantonrechter

Geen herplaatsingsplicht artikel 7:669 lid 1 BW

De kantonrechter oordeelt dat niet in geschil is dat in deze situatie geen sprake is van een herplaatsingsverplichting als bedoeld in artikel 7:669 lid 1 BW. De beleidsregel waarop de werkneemster heeft gewezen, verplicht de Staat evenmin om de werkneemster te herplaatsen in een andere functie na het niet behalen van de opleiding. Dit betekent dat de Staat niet in strijd heeft gehandeld met de norm van goed werkgeverschap door de arbeidsovereenkomst per 9 september 2021 niet voort te zetten in een andere functie waarvoor het (start)opleidingsvereiste niet geldt, zodat de eerste verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen.

Geen verplichting tot motivering

Ook de tweede verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege geëindigd, omdat de ontbindende voorwaarde is vervuld dat de werkneemster haar opleiding niet met goed gevolg heeft afgerond. De Staat is in dat geval niet gehouden om aan het einde van de arbeidsovereenkomst te motiveren waarom de arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt of herplaatsing niet aan de orde is. De beleidsregel vereist een dergelijke motivering evenmin. Overigens heeft de Staat in deze procedure gemotiveerd waarom zij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid in de beleidsregel om de werkneemster te herplaatsen, namelijk omdat dit opnieuw een opleidingsinvestering vereist en dit herplaatsing van mobiliteitskandidaten kan belemmeren die wel al volledig kwalificeren, zodat als al sprake zou zijn van een motiveringsgebrek, dit gebrek is hersteld.

Aanzegvergoeding niet verschuldigd

Ook is de Staat de aanzegvergoeding niet verschuldigd omdat (1) ten aanzien van de eerste arbeidsovereenkomst de werkneemster daarop binnen de vervaltermijn (twee maanden na afloop eerste arbeidsovereenkomst) geen beroep heeft gedaan en (2) ten aanzien van de voortgezette arbeidsovereenkomst de uitzondering van artikel 7:668 lid 2 BW geldt: de arbeidsovereenkomst is geëindigd vanwege het intreden van de ontbindende voorwaarde, zodat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op een tijdstip dat niet op een kalenderdatum is gesteld. 

De verzoeken van werkneemster worden dan ook afgewezen.

Heeft u vragen over deze uitspraak of meer specifiek over de ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst? Neem dan contact op met Bob de Bruijn.