Samenwerking - Ten Holter Noordam advocaten

Curator niet in persoon aansprakelijk te stellen voor kosten uitvoering bestuursdwang

Op 26 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) een interessante en voor de faillissementspraktijk zeer relevante uitspraak gedaan. De Afdeling heeft zich daarbij uitgelaten over de vraag of de curator (ook) in persoon (pro se) aansprakelijk te stellen is voor verbeurde kosten van bestuursdwang inzake een overtreding van milieuregelgeving. Kort en goed antwoordt de Afdeling nee, een curator kan in dit geval slechts aansprakelijk gesteld worden in zijn hoedanigheid van curator (q.q.).

Het verschil tussen q.q. en pro se aansprakelijkheid

Voordat nader wordt ingegaan op de uitspraak van de Afdeling, eerst een korte toelichting over het verschil tussen q.q. en pro se aansprakelijkheid van de curator.

Uitgangspunt is dat een curator, handelend in de uitoefening van curator, slechts q.q. kan worden aangesproken. Komt q.q. aansprakelijkheid vast te staan, dan is de faillissementsboedel verplicht de schade te vergoeden.

Slechts in uitzonderlijke gevallen - als een curator niet heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verwacht van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid vervuld én de curator kan hier een persoonlijk verwijt van worden gemaakt – kan de curator pro se en dus in zijn privé hoedanigheid worden aangesproken. De curator zal de ontstane schade in dat geval moeten vergoeden met zijn privé vermogen.

Wat was er aan de hand?

In februari 2015 is Refining & Trading Holland N.V. (Refining) failliet verklaard en is een curator aangesteld. In maart 2017 heeft de Omgevingsdienst tijdens een inspectie op locatie van Refining twee olielekkages ontdekt, die hebben geleid tot bodemverontreiniging. Gedupeerde Staten van Groningen (GS) stelt dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om bodemverontreiniging en mogelijke schade aan de volksgezondheid te voorkomen en legt een last onder bestuursdwang op aan: Refining en dus aan de curator als boedelbeheerder. Daarbij vermeldt het besluit dat de kosten voor toepassing van bestuursdwang bij het niet uitvoeren van de last, zullen worden verhaald op (de boedel van) Refining én op de curator in persoon.

GS constateren en concluderen vervolgens dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om de bodemverontreiniging te voorkomen en gaan over tot het uitvoeren van de daartoe vereiste maatregelen. De kosten daarvoor verhalen zij, conform de eerdere besluitvorming op (de boedel van) Refining. Daarbij sluiten GS niet uit dat de kosten bij het uitblijven van betaling door Refining alsnog zullen worden verhaald op de curator in persoon.

De curator komt op tegen deze besluitvorming en betoogt dat een curator niet pro se als overtreder kan worden aangemerkt. GS heeft zich op het standpunt gesteld dat de curator, gelet op artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als feitelijk leidinggevende van Refining ook pro se overtreder is. De Afdeling dient de vraag te beantwoorden of de curator pro se aan te merken is als overtreder en de kosten zodoende op hem in persoon kunnen worden verhaald. Of bestuursrechtelijk verwoordt, is de curator pro se aan te merken als overtreder?

Wat oordeelt de Afdeling?

De Afdeling gaat eerst in op de gevolgen van het faillissement en stelt dat Refining op datum faillissement van rechtswege de beschikking en beheer over haar vermogen is verloren en dat de curator het vermogen van de vennootschap vanaf dat moment beheert. De Afdeling overweegt dat het naleven van milieuwetgeving dus een verplichting van de boedel is, die door tussenkomst van de curator moeten worden nageleefd, en niet om verplichtingen van de failliete rechtspersoon, die geen zeggenschap meer over het vermogen heeft.

Vervolgens stelt de Afdeling vast dat een faillissementsboedel niet onder artikel 51, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht valt, nu dit artikel betrekking heeft op overtredingen begaan door een rechtspersoon of een met een rechtspersoon gelijkgestelde entiteit.

Dit betekent volgens de Afdeling dat de curator q.q., dus als beheerder van de boedel, overtreder van milieuregelgeving kan zijn. Los van die hoedanigheid kan de curator niet als overtreder worden aangemerkt, nu de curator de boedel niet pro se vertegenwoordigt.

Tot slot merkt de Afdeling op dat er ook rechtspraak is waaruit volgt dat een curator ook pro se aansprakelijk kan zijn, maar dat dit niet tot een ander oordeel leidt. De rechtspraak van de civiele rechter over pro se aansprakelijkheid van faillissementscuratoren gaat volgens de Afdeling namelijk niet over de vraag of een curator persoonlijk overtreder is, maar over de vraag of hij in verband met de wijze waarop hij zijn taak uitoefent persoonlijk aansprakelijk is jegens derden die daardoor nadeel hebben ondervonden.

De Afdeling oordeelt daarom dat de curator q.q. als overtreder kan worden aangesproken voor de kosten die GS hebben moeten maken voor het treffen van de maatregelen ter voorkoming van bodemverontreiniging door olielekkage(s). Dit betekent dat de kosten voor het treffen van de maatregelen volgens de Afdeling niet op de curator pro se kunnen worden verhaald.

Bestuursrechtspraak versus civiele rechtspraak

De Afdeling concludeert dat de curator slechts q.q. kan worden aangemerkt als overtreder en aangesproken kan worden op de naleving van milieuwetgeving. Buiten zijn hoedanigheid van curator kan de curator dus niet worden aangesproken op deze naleving.

De Hoge Raad heeft zich anderhalf jaar geleden een stuk strenger uitgelaten dan de Afdeling. Op 9 november 2018 oordeelde de Hoge Raad in een (civielrechtelijk) arrest dat een curator die ‘regels’ niet nakomt in beginsel pro se aansprakelijk is jegens degenen met de belangen van wie hij bij de naleving van die regels rekening diende te houden. De Hoge Raad heeft geen verdere invulling of uitleg van het begrip ‘regel’ gegeven, maar aangenomen wordt dat dit vrij ruim is bedoeld. Handelen in strijd met de wet lijkt hier in ieder geval onder te vallen.

In de uitspraak van de Afdeling was er sprake van handelen in strijd met de milieuwetgeving door een curator. De Afdeling had ervoor kunnen kiezen aan te sluiten bij de jurisprudentie van de Hoge Raad en de curator pro se te veroordelen, maar heeft dit niet gedaan. In plaats daarvan maakt de Afdeling een wat kunstmatig onderscheid tussen de civielrechtelijke aansprakelijkheid van een curator en de bestuursrechtelijke wetgeving en oordeelt dat een curator alleen q.q. aansprakelijk gesteld kan worden voor het overtreden van milieuwetgeving.

Ook na deze uitspraak van de Afdeling blijft dus onduidelijkheid bestaan over welke ‘regels’ en het in strijd daarmee handelen leidt tot aansprakelijk pro se. Hoewel de Afdeling oordeelt dat de curator pro se niet aansprakelijk te stellen is, is dat met de jurisprudentie van de Hoge Raad in het achterhoofd niet op voorhand uit te sluiten. Curatoren, wees gewaarschuwd!

Deze blog is geschreven door Casper Dekker en Ilse Harmsen met ondersteuning van Amila Kasumovic.