Ga naar de inhoud

Werkgevers die een dienstverband slapend houden na een periode van 104 weken arbeidsongeschiktheid, lopen het risico op een fors hogere eindafrekening. Niet alleen de transitievergoeding moet worden uitbetaald bij de eindafrekening, maar ook de opbouw van vakantiedagen blijft doorlopen.

In dit artikel wordt – naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Gelderland – besproken wat een slapend dienstverband is en welke (geldelijke) verplichtingen er voor de werkgever bestaan bij het voortbestaan van het dienstverband na 104 weken ziekte.

Wat is een slapend dienstverband?

Na 104 weken arbeidsongeschiktheid vervalt in beginsel zowel de loondoorbetalingsplicht als het opzegverbod tijdens ziekte. Op dat moment kan de werkgever het dienstverband beëindigen via het UWV door het aanvragen van een UWV-ontslagvergunning of door het aanbieden van een beëindigingsovereenkomst. Toch kiezen sommige werkgevers ervoor om het dienstverband niet te beëindigen en deze ‘slapend’ te houden, vaak met als doel betaling van de transitievergoeding te vermijden.

Xella-uitspraak: transitievergoeding blijft verplicht bij slapend dienstverband

In 2022 heeft de Hoge Raad in de zogenoemde Xella-uitspraak geoordeeld dat het slapend houden van het dienstverband niet ertoe leidt dat de werkgever de betaling van de transitievergoeding kan vermijden (ECLI:NL:HR:2022:1575). Een werkgever is op grond van goed werkgeverschap verplicht mee te werken aan een voorstel van de werknemer tot beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden, inclusief een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Een belangrijke reden voor het bestaan van die verplichting is dat werkgevers sinds 2020 aanspraak kunnen maken op een compensatie bij het UWV in verband met een betaalde transitievergoeding aan een langdurig zieke werknemer die wordt ontslagen.

Rechtbank Gelderland: opbouw vakantiedagen ook na einde wachttijd

Volgens de Rechtbank Gelderland reiken de financiële gevolgen van een slapend dienstverband verder dan enkel de transitievergoeding (ECLI:NL:RBGEL:2025:7054).

De feiten

De werknemer die sinds 1995 in dienst was bij Wega als lasser, raakte in 2019 volledig arbeidsongeschikt na een motorongeluk. Na twee jaar ziekte verlengde het UWV de loondoorbetaling tot 1 maart 2024 wegens onvoldoende re-integratie inspanningen van Wega. In juni 2024 verzocht de werknemer om beëindiging van het dienstverband met uitbetaling van de transitievergoeding en opgebouwde vakantiedagen. Wega weigerde dit en stelde dat de transitievergoeding en de vakantie-uren beperkt moesten worden tot het einde van de loondoorbetalingsperiode.

Berekening transitievergoeding bij slapend dienstverband: fictieve einddatum bepalend

Partijen twistten ten aanzien van de vergoeding op grond van de Xella-uitspraak, over de vraag over welke periode deze vergoeding moest worden berekend. De Rechtbank Gelderland oordeelde dat op grond van de Xella-uitspraak de vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, niet meer hoeft te bedragen dan wat aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever deze vanwege arbeidsongeschiktheid zou kunnen (doen) beëindigen. De duur van de arbeidsovereenkomst wordt met andere woorden dus fictief bekort.

Vakantieopbouw tijdens slapend dienstverband: Nederlands recht versus Europese regels

Daarnaast waren partijen verdeeld over het antwoord op de vraag of de werkgever vakantiedagen moest uitbetalen over de periode van 1 maart 2024 tot en met het einde van het dienstverband op 12 augustus 2025. De werknemer had in die periode geen recht meer op loon gezien de loondoorbetalingsplicht van 104 weken was verstreken. Op grond van artikel 7:634 lid 1 BW heeft dit tot gevolg dat, omdat er geen recht meer bestaat op loon, er geen verdere opbouw van vakantiedagen plaatsvindt.

De kantonrechter oordeelde echter dat deze nationale regeling niet in lijn is met het Europese recht. Op grond van Europese regelgeving heeft iedere werknemer namelijk recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, ongeacht of er daadwerkelijk loon wordt ontvangen. Wanneer een nationale regeling hiermee in strijd is, mag die regeling buiten toepassing worden gelaten.

In deze zaak leidde dat tot het oordeel dat de werknemer ook na de wachttijd van twee jaar ziekte vakantiedagen bleef opbouwen.

Kortgezegd

Volgens de kantonrechter is het in strijd met Europees recht dat een werknemer alleen vakantie-uren opbouwt over de tijd waarin hij aanspraak heeft op loon. Zieke werknemers bouwen de gehele ziekteperiode, en niet alleen de eerste twee jaren, volledige vakantie-uren op, ongeacht of zij arbeid verrichten en ongeacht of zij recht hebben op loon.

Gevolgen voor werkgevers: hogere eindafrekening door doorloop vakantieopbouw

Deze uitspraak laat zien dat het voortzetten van een dienstverband na 104 weken ziekte financiële gevolgen met zich kan meebrengen. Naast de transitievergoeding kan ook de opbouw van vakantiedagen over de volledige ziekteperiode een rol spelen bij de eindafrekening.

Hoewel het hier gaat om één rechterlijke uitspraak in eerste aanleg, is het voor werkgevers verstandig om tijdig te beoordelen of voortzetting van het dienstverband nog zinvol is, en bij een latere beëindiging rekening te houden met mogelijke extra kosten.

Wetsvoorstel beperken compensatieregeling transitievergoeding ontslag langdurige arbeidsongeschiktheid

Ook is het de vraag hoe het vraagstuk van het slapend dienstverband zich verder gaat ontwikkelen gelet op het wetsvoorstel dat voorligt over het beperken van de compensatieregeling voor de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid tot kleine werkgevers. Mogelijk wordt de rekening voor niet ‘kleine werkgevers’ nog hoger.

Heeft u vragen naar aanleiding van deze blog? Neem gerust contact op met Evi-Anne Nieuwenhuizen.