Weg met de Wob, op naar de Woo; het vervolg
Op 16 mei 2016 verscheen het blog over de Wet open overheid “Weg met de Wob, op naar de Woo?!”. Deze wet moe(s)t de Wet openbaarheid van bestuur vervangen. Aanleiding voor dat blog was het aannemen van die wet door de Tweede Kamer op 19 april 2016. Sindsdien is het nodige gebeurd. Veel is erover verschenen, onder andere op deze site in de vorm van blogs en columns. Ik sloot het blog af met de kritische opmerking dat het de vraag was of de Wob wel echt terzijde zou worden geschoven. Want of de Eerste Kamer akkoord zou gaan was zeer twijfelachtig. Dat bleek na het verschijnen van enkele rapporten over de uitvoeringskosten van de Woo. Resultaat is een compromis tussen kabinet en initiatiefnemers van de Woo: een wijzigingsvoorstel dat op 2 januari 2019 aan de Tweede Kamer is aangeboden. Eerder verscheen al een column over het wetsvoorstel en werd ik geïnterviewd door Binnenlands Bestuur. Tijd voor een update van het blog uit 2016. Cursief zijn de belangrijkste onderdelen van het wetsvoorstel opgenomen.
Voor wie geldt de Woo
Net als bij de Wob is het uitgangspunt dat transparantie voorop staat en dat eenieder om informatie kan verzoeken. Informatie van de overheid is immers, zo volgt ook uit de Woo en de parlementaire geschiedenis, van groot belang voor de democratische rechtsstaat. Particulieren, bedrijven, journalisten en belangenorganisaties moeten de overheid kunnen controleren.
Nieuw daarbij is onder andere dat die controle een groter bereik krijgt dan onder de Wob. Is de Wob alleen van toepassing op bestuursorganen, zie ook uitgebreid dit blog, de Woo regelt ook dat de Staten-Generaal, de Raad voor de Rechtspraak, de Raad van State en de Nationale ombudsman te maken kunnen krijgen met verzoeken om informatie. Met het wijzigingsvoorstel komt te vervallen dat de besturen van de VNG en het IPO verzoeken om informatie op grond van de Woo moeten afhandelen. Nog altijd geldt wel dat ook bepaalde privaatrechtelijke rechtspersonen, met een zeker ‘overheidsgehalte’ (bijv. wettelijk taak, publiek belang, EUR 100.000,– bekostiging uit algemene middelen, voor 50% of meer aandelen in handen van de overheid) onder de reikwijdte van de Woo kunnen vallen. Daarvoor is nog wel een aanwijzing nodig via een Algemene Maatregel van Bestuur. Daarin moet dan ook duidelijk worden gemaakt op welke informatie een verzoek kan zien.
Elektronisch, tenzij
Een van de kritiekpunten op de Wob is dat deze gedateerd is. De Woo gaat dan ook uit van openbaarmaking in elektronische vorm, om de ‘hipheid’ ervan maar te onderstrepen. Hoewel de Wob dit ook mogelijk maakt, vormt het daarbij geen uitgangspunt. Overigens laat de Woo wel toe dat van dit uitgangspunt wordt afgeweken.
Openbaarmaking door de overheid zelf
Daar waar de Wob pas in artikel 8 toekomt aan actieve openbaarmaking – openbaarmaking uit eigen beweging – bespreekt de Woo dit eerder, in hoofdstuk 3. Daarmee wordt onderstreept dat actief en uit zichzelf handelen door de overheid het uitgangspunt moet zijn. De Woo kent een lange lijst van informatie die in ieder geval uit eigen beweging openbaar gemaakt moet worden. Een lange lijst met mogelijk verstrekkende gevolgen, vooral waar het ziet op:
- vergaderstukken en verslagen, agenda’s, besluiten en besluitenlijsten van bijvoorbeeld de Tweede Kamer of de gemeenteraad;
- documenten inzake de voorgenomen uitvoering van de taak of verantwoording over die uitvoering en onderzoeken (ambtelijk of extern) naar het functioneren van de eigen organisatie;
- alle beschikkingen, enkele uitgezonderd. Wat die uitzonderingen betreft, valt op dat het bijvoorbeeld niet meer gaat over beschikkingen met betrekking tot bijzondere persoonsgegevens, inzake subsidies aan natuurlijke personen, zonder belangen van derden;
- convenanten en andere afspraken tussen overheden en een of meer wederpartijen.
In deze lijst is met het wetsvoorstel ook het nodige komen te vervallen. Te denken valt aan beslissingen over uitgaven hoger dan EUR 250.000,–. Nieuw is dat een ministeriële regeling de wijze van openbaar maken moet gaan voorschrijven. Overigens wordt de verplichting tot actief openbaar maken van de genoemde categorieën gefaseerd uitgevoerd, wat wordt geregeld bij de inwerkingtreding van de Woo.
Uiteraard geldt bij dit alles wel dat er belangen kunnen spelen die aan openbaarmaking in de weg staan. Deze moeten sowieso (ook) beoordeeld worden bij verzoeken om informatie (waarover hierna meer). Dit zijn de belangen zoals de veiligheid van de Staat, de vertrouwelijke bedrijfsgegevens of de privacy van personen. Een aanzienlijk lastenverzwaring voor overheden die dus ten aanzien van een groot aantal documenten moeten beoordelen welke (onderdelen van die) documenten openbaar gemaakt moeten worden. Ook een vergroting van de kans op juridische procedures nu deze openbaarmaking via een besluit zal gebeuren, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is.
Ter nuancering van dit alles is met het wetsvoorstel de algemene plicht (buiten de specifiek genoemde categorieën) tot actieve openbaarmaking danig afgezwakt. De actieve openbaarmakingsplicht is een inspanningsverplichting geworden. Een verplichting die afhankelijk gesteld is van de inspanning en kosten die openbaarmaking met zich brengt én openbaarmaking geen redelijk doel dient. Een nogal ruime bevoegdheid van het bestuursorgaan dus om af te zien van actieve openbaarmaking en in zoverre.
Ook gaat de Woo uit van bijzondere belangen (openbare veiligheid, volksgezondheid en milieu) waarin juist een grondslag kan zijn gelegen voor actieve openbaarmaking. De begroting dient voorts een openbaarheidsparagraaf te kennen.
Het opstellen van een register van documenten, een belangrijke pijler van de oorspronkelijke Woo, is met het wijzigingswetsvoorstel komen te vervallen. Ter compensatie wordt in hoofdstuk 6 het nodige geregeld over de digitale informatiehuishouding. Een meerjarenplan moet gaan leiden tot een verbetering van de wijze waarop digitale documenten worden vervaardigd, geordend, bewaard, vernietigd en ontsloten. De minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van dat plan, een tijdelijk adviescollege informatiehuishouding moet hierover adviseren.
Openbaarmaking op verzoek
Waar de meeste procedures inzake de Wob over gaan, zijn de bezwaren die de verzoeker om informatie heeft tegen besluiten naar aanleiding van zo’n verzoek. Dit gaat over de zogeheten passieve openbaarmaking; die vorm waarbij de overheid pas gaat nadenken over openbaarmaking van informatie nadat daarom is verzocht.
Ook onder de Woo geldt dat een ieder de informatie kan vragen en dat een belang bij die informatie niet hoeft te worden aangetoond. De overheid moet de verzoeker behulpzaam zijn, eventueel verzoeken om informatie doorzenden als duidelijk is dat verzoeker aan het verkeerde adres is en binnen vier weken beslissen. Die termijn mag met twee weken worden verdaagd (dat is nu onder de Wob vier weken). Nieuw is dat die twee weken verdaging enkel aan de orde is, indien de omvang of gecompliceerdheid van de informatie (dus niet het verzoek) dat rechtvaardigt.
Volgt een besluit dan kan bezwaar worden gemaakt. Volgt daarbij tevens een verzoek om een voorlopige voorziening, dan hoeft de voorzieningenrechter het besluit niet te schorsen, dat volgt al rechtstreeks uit de Woo. Dat is een nuttige en praktische wijziging, onder de Wob moet de rechter dit nog expliciet bepalen.
De redenen om in dat besluit informatie niet openbaar te maken zijn op hoofdlijnen gelijk aan die van de Wob. De uitzonderingsgronden als de persoonlijke levenssfeer, de internationale betrekkingen van Nederland, de veiligheid van de Staat en bedrijfs- en fabricagegegevens zijn nog altijd redenen om informatie niet te verstrekken. Wat die laatste reden betreft is wel van belang dat dit niet meer als absolute weigeringsgrond geldt. Bedrijfs- en fabricagegegevens, concurrentiegevoelige informatie, is dus niet meer vanzelfsprekend geheim (en dus in veilige handen bij de overheid). Er dient altijd een afweging plaats te vinden tussen het algemene belang van openbaarheid en het belang dat een onderneming heeft bij het beschermen van dit soort informatie.
Nieuw is dat de bescherming van het milieu en de beveiliging van personen en bedrijven een reden kan zijn voor het weigeren om informatie openbaar te maken. Alleen bij hoge uitzondering kan de onevenredige benadeling nog een reden vormen voor geheimhouding. Omdat die weigeringsgrond onder de Wob ook ten grondslag wordt gelegd aan het belang van het goed functioneren van de overheid – en dat belang ook door de initiatiefnemers wordt ingezien – wordt “het goed functioneren van de Staat” en andere bestuursorganen als weigeringsgrond met het wetsvoorstel toegevoegd. Anders dan onder de Wob kan die grond nooit subsidiair worden opgeworpen; dus nooit in combinatie met een andere weigeringsgrond. Persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren en anderen die bij het intern beraad betrokken zijn, blijven in beginsel net als onder de Wob ook geheim.
Nieuw is ook dat ten aanzien van informatie ouder dan vijf jaar een zwaardere motivering wordt geëist als men die toch niet openbaar wil maken. Het wetsvoorstel maakt duidelijk dat dit alleen een rol speelt bij verzoeken om informatie en niet betekent dat alle informatie ouder dan vijf jaar actief openbaar moet worden gemaakt. Bijzondere manieren van openbaarmaking – indien het informatie van of over de verzoeker betreft, openbaarmaking ten behoeve van onderzoek of vanwege een klemmende reden – zijn nuttige wijzigingen ten opzichte van dat wat op dit moment onder de Wob mogelijk is.
Antimisbruik
Nieuw is de antimisbruikbepaling van artikel 4.6. Daar wordt al lang om gevraagd door bestuurlijk Nederland, al lijkt dat niet meer nodig na alle jurisprudentie op dat vlak. Zeker niet na de uitspraken van 17 februari 2016 waarover een uitgebreid blog verscheen. Deze bepaling regelt evenwel dat, indien blijkt dat verzoeker niet als doel heeft publieke informatie te verkrijgen, de overheid kan overgaan tot het niet behandelen van het verzoek. In dit kader is ook de loskoppeling met de regels in de Algemene wet bestuursrecht, dat niet tijdig besluiten een dwangsom oplevert voor de overheid, van belang.
De ervaring leert echter dat dit in de praktijk al nagenoeg niet meer tot problemen leidt. De financiële prikkel voor ‘misbruik’ is nu vaak gelegen in het opstrijken van een proceskostenvergoeding. Daar biedt de regeling van de Woo nog geen oplossing voor.
Voor het overige valt nog op dat de initiatiefnemers ervan uitgaan dat WhatsApp-berichten en andere berichten op sociale media documenten kunnen zijn. Over de invulling van het document-begrip onder de Wob in dat kader buigt de Raad van State zich op dit moment nog.
Weg met de Wob?
Resteert dan nu wederom het moment om een ‘winstwaarschuwing’ af te geven; komt de Woo er nu wel? Gegeven het feit dat dit een resultaat is van besprekingen tussen kabinet en initiatiefnemers en de eerste geluiden zijn dat de overheden content met het voorstel zijn, zou ik menen dat de kans groot is dat de Woo er komt. Op welke termijn en met welke precieze inhoud valt nog te bezien. Houd daarvoor de berichtgeving via deze site en andere media in de gaten.