Hoge Raad: “Werkgever moet meewerken aan beëindiging van slapend dienstverband”
Vandaag, vrijdag 8 november 2019, heeft de Hoge Raad een baanbrekende uitspraak gedaan met grote gevolgen voor de rechtspraktijk. De Hoge Raad heeft in deze uitspraak namelijk bepaald dat een werkgever in beginsel gehouden is zijn medewerking te verlenen aan de beëindiging van een slapend dienstverband als de werknemer dat wenst.
Wat is een slapend dienstverband?
Als een arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid door de werkgever wordt beëindigd, is de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd. Zeker als het een oudere werknemer met een lang dienstverband betreft, kan de transitievergoeding aardig in de papieren lopen. Omdat de werkgever al twee jaar lang het loon heeft doorbetaald tijdens ziekte en bovendien kosten heeft gemaakt voor de re-integratie van de werknemer, wordt dit door veel werkgevers als onrechtvaardig ervaren. De rechtspraktijk laat dan ook zien dat werkgevers er niet zelden voor kiezen om het dienstverband van een werknemer die twee jaar arbeidsongeschikt is en derhalve geen recht meer heeft op loon, niet te beëindigen maar ‘slapend’ te laten voortbestaan om aan het uitbetalen van een transitievergoeding te ontkomen.
Deze ‘slapende dienstverbanden’ houden werkgevers en werknemers al sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid in 2015 bezig. Sindsdien is een groot aantal procedures gevoerd, waarin werknemers op uiteenlopende rechtsgronden hebben geprobeerd om de rechter te verleiden om hun arbeidsovereenkomst te ontbinden onder toekenning van de transitievergoeding, of de werkgever te veroordelen tot beëindiging van hun arbeidsovereenkomst onder toekenning van de transitievergoeding. Deze werknemers kregen echter vrijwel altijd nul op het rekest. De heersende lijn in deze jurisprudentie is dat het in stand houden van de arbeidsovereenkomst met een langdurige arbeidsongeschikte werknemer met het enkele doel om aan het betalen van de transitievergoeding te ontkomen weliswaar ‘onfatsoenlijk’ is, maar de werkgever op grond van de wet nu eenmaal niet verplicht is om een arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte te beëindigen. Langdurig arbeidsongeschikte werknemers vallen daarmee tussen wal en schip: zij hebben geen recht meer op loon, maar kunnen ook geen aanspraak maken op een transitievergoeding.
Compensatieregeling
De wetgever beoogt een oplossing te bieden voor deze onwenselijke situatie met de Wet Compensatieregeling Transitievergoeding die per 1 april 2020 in werking treedt. In de kern genomen komt deze regeling erop neer dat een werkgever die een transitievergoeding heeft uitbetaald aan een langdurig arbeidsongeschikte werknemer in aanmerking kan komen voor compensatie van deze vergoeding door het UWV. Indien aan alle voorwaarden wordt voldaan, kan de werkgever de transitievergoeding op het UWV verhalen. Dit geldt óók voor transitievergoedingen die vóór 1 april 2020 zijn uitbetaald. Toch heeft ook het vooruitzicht op compensatie er nog niet toe geleid dat werkgevers massaal zijn overgegaan tot beëindiging van slapende dienstverbanden. De praktijk wijst uit dat veel werkgevers ervoor blijven kiezen om dienstverbanden slapend te houden. Daaraan ligt veelal ten grondslag dat deze werkgevers niet in staat zijn om de transitievergoeding voor te financieren of dat niet willen: de compensatieregeling treedt immers pas op 1 april 2020 in werking terwijl het UWV voor ‘oude’ gevallen een beslistermijn van liefst zes maanden hanteert.
Een en ander heeft de vraag doen opkomen of een werkgever, gelet op de compensatie-regeling, nog wel een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van een ‘slapend dienstverband’ met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer, nu de aan de werknemer te betalen transitievergoeding voor compensatie in aanmerking komt. Om daarover duidelijkheid te krijgen, heeft de Kantonrechter Roermond op 10 april 2019 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad, waarover de Hoge Raad in zijn uitspraak van vandaag zijn licht heeft doen schijnen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad neemt als uitgangspunt dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap is gehouden om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Wel zal moeten worden voldaan aan de wettelijke vereisten voor ontslag op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid.
Daarbij geldt volgens de Hoge Raad dat die vergoeding niet méér behoeft te bedragen dan hetgeen aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na de dag waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen. De werkgever is derhalve ten hoogste de transitievergoeding verschuldigd die de werkgever verschuldigd zou zijn geweest als de werkgever het dienstverband direct na het eindigen van de loondoorbetalingsplicht (doorgaans na 104 weken) zou hebben beëindigd. Over eventuele jaren dat de werkgever het dienstverband daarna slapend heeft laten voortbestaan, hoeft dan ook géén transitievergoeding te worden uitbetaald.
Deze overweging van de Hoge Raad roept ook de vraag op of een werkgever óók gehouden is om de arbeidsovereenkomst met een werknemer die al vóór de inwerkingtreding van de WWZ per 1 juli 2015 twee jaar arbeidsongeschikt was te beëindigen en een transitievergoeding aan de werknemer te betalen. De eerste dag waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst van deze werknemer vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid had kunnen beëindigen, is immers gelegen voor 1 juli 2015, toen er nog geen recht op een transitievergoeding bestond.
Op voornoemd uitgangspunt kan volgens de Hoge Raad een uitzondering worden gemaakt als de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. De werkgever moet daarvan het bewijs te leveren. Zo’n belang kan volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld gelegen zijn in reële re-integratiemogelijkheden voor de werknemer.
De omstandigheid dat de werknemer op het moment dat hij zijn beëindigingsvoorstel doet, de pensioengerechtigde leeftijd bijna heeft bereikt vormt volgens de Hoge Raad géén gerechtvaardigd belang om een slapend dienstverband in stand te houden.
De Hoge Raad overweegt tot slot dat de werkgever de aan de werknemer uit te betalen transitievergoeding dient voor te financieren omdat de Wet Compensatieregeling Transitievergoeding pas op 1 april 2020 in werking treedt en de werkgever in aanmerking kan komen voor compensatie door het UWV, dat dan nog zes maanden heeft om terug te betalen. De Hoge Raad is echter niet blind voor de belangen van werkgevers. Als de werkgever aannemelijk maakt dat die voorfinanciering leidt tot ernstige financiële problemen, kan de rechter beslissen dat betaling aan de werknemer in termijnen plaatsvindt of wordt opgeschort tot ná 1 april 2020. Vanaf 1 april 2020 geldt echter dat voor een aanvraag op grond van de Wet compensatie transitievergoeding vereist is dat de volledige vergoeding aan de werknemer is voldaan, hetgeen de werkgever verplicht tot voorfinanciering.
Kort schematisch weergegeven:
- Langer dan 104 weken arbeidsongeschikt;
- Voldaan aan vereisten om werknemer te ontslaan in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid;
- Voorstel werknemer om arbeidsovereenkomst te beëindigen met wederzijds goedvinden;
- Werkgever dient hiermee akkoord te gaan;
- Transitievergoeding verschuldigd;
- Berekend op eerste dag na de dag dat werkgever de arbeidsovereenkomst in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid had kunnen beëindigen;
- Uitzondering 1: gerechtvaardigd belang van werkgever om arbeidsovereenkomst voort te zetten;
- Uitzondering 2 tot 1 april 2020: door voorfinanciering transitievergoeding komt werkgever in ernstige financiële problemen.
Heeft u vragen over de beëindiging van slapende dienstverbanden van uw werknemers of de door u te betalen transitievergoeding? Onze arbeidsrecht advocaten zijn u graag van dienst.